Dank zij het inzicht dat simultaneïteit een ordening of dus een hiërarchie introduceert en dat sporen van processen voor de sturing gebruikt kunnen worden, kunnen interagerende systemen ontworpen worden waarbij deelprocessen van een globaal proces autonoom gestuurd kunnen worden door stakeholders die deel uitmaken van het deelproces. Dit is mogelijk doordat het volgende black box schema kan geconstrueerd worden. Hierin onderscheiden we twee systeemgrenzen, <<Systeemgrens>> en <<Systeemgrens'>> en herkennen we een feedback lus die een <<Output'>> van <<Systeem'>> terug als <<Input'>> van <<Systeem'>> gebruikt en de <<In/Out-puts'>> van <<Systeemgrens'>> zijn verschillend van de <<In/Out-puts>> van <<Systeemgrens>>:
Binnen
de systeemgrenzen zijn er controlemechanismen mogelijk waarbij een
output niet verschillend is van een input en verder geen andere
output of input nodig hebben. Dat zijn deelsystemen waarin
beslissingen autonoom kunnen genomen worden door agentia die deel
uitmaken van het proces. Het schema maakt duidelijk dat dit kan
herhaald worden voor inputs en outputs die de systeemgrenzen
verlaten. Aangezien die inputs voldoende voorwaarden zijn voor de
outputs van het beschouwde deelproces naar het volgende deelproces,
herkennen we hier de hiërarchie
die door simultaneïteit geïntroduceerd wordt (“indien...,
dan...”). Aangezien dit een ordening introduceert is het dus
mogelijk om te spreken van een “hoger niveau” en een “lager
niveau”. Dit is natuurlijk een conventie en die naamgeving wordt
nog veel te dikwijls geconnoteerd met aspecten die irrelevant zijn
voor een dieper inzicht.
We laten de keuze “hoger” versus “lager” enkel afhangen van de inzichten die we kregen door een regelaar R van een proces te modelleren als een deel van een interagerend systeem S dat het proces dat S doorloopt voorspelbaar beïnvloedt. De regelaar genereert dus output die input is van het geregelde proces. Die output, die een voldoende voorwaarde is (“indien dit..., dan dat”) omdat zijn impact voorspelbaar is in het geregelde proces, noemen we output gegenereerd door een proces van een hoger niveau. Deze output is dus niet verschillend van de input van een proces dat zich dan op een lager niveau bevindt, en voor de regelaar is dat dan een noodzakelijke voorwaarde (“indien iets anders dan dit... dan iets anders dan dat”) voor de regeling van het totale proces. Het totale proces gaat altijd door in het grootste onderscheidingen universum. De regelaar (hoger niveau) brengt dus een beperkt aantal onderscheidingen aan (zeker minder dan het aantal onderscheidingen van het totale proces) die deel moeten uitmaken van het geregelde proces (lager niveau), zodanig dat de keuze voor die onderscheidingen het universum van wat kan gebeuren inperkt. Uiteraard genereert het proces op een hoger niveau niet alleen output als sporen die voor het proces op lager niveau betekenis hebben, maar ook output die niet ingebouwd wordt in het proces op een lager niveau. Dit is dan onvermijdelijk output van het totale proces. Het is deze output, die enkel maar kan gebeuren en “bijverschijnselen” genoemd worden van de regelaar, die niet geanticipeerde aspecten kan hebben “in de loop van de tijd”.
Doordat processen geregeld worden door andere processen, die op hun beurt geregeld worden door weer andere processen, ontstaat een modulaire hiërarchie van processen die we, in navolging van Arthur Koestler, een holarchie noemen. De elementen van het globale proces (die zelf processen zijn) noemen we holonen. Arthur Koestler bestudeerde vanaf de helft van de twintigste eeuw hiërarchieën en stabiele tussenvormen in levende organismen en maatschappelijke organisaties. Zijn bevindingen werden in "The gost in de machine" in 1967 gepubliceerd. Hij kwam tot de vaststelling dat, hoewel het gemakkelijk is om delen te identificeren, er in absolute zin nergens gehelen en delen bestaan die zo kunnen gekarakteriseerd worden, het zijn relatieve begrippen. Wanneer biologische en sociale systemen evolueren en groeien ontwikkelen zich meer en meer “tussenvormen” die stabiel zijn en grotendeels zelfstandig. Koestler stelde dan het woord holon voor om het hybride karakter te beschrijven van de gehelen en delen in werkelijke systemen. Het woord "holon" is een combinatie van het Griekse woord voor geheel "holos" en het Griekse suffix "on" met als betekenis deeltje of een deel (zoals in proton of neutron). Nieuwe hogere holonen creëren voorwaarden voor de lagere holonen, ze beheren deze holonen niet. Een biotoop of lichaam creëert voorwaarden voor organen om spontaan te evolueren en organen creëren voorwaarden voor de cellen van dat orgaan. In levende en sociale systemen is het meestal moeilijk om een onderscheid te maken tussen "gehelen" en "delen": bijna elke onderscheiden element is tegelijkertijd een geheel (een in wezen autonoom orgaan) en een deel (een geïntegreerd onderdeel van een groter, beter aangepaste entiteit). Koestler wijst erop dat holonen autonome zelfredzame eenheden zijn, die een zekere mate van onafhankelijkheid hebben in het omgaan met onvoorziene gebeurtenissen, dus zonder dat ze “overheden” om instructies moeten vragen. Tegelijkertijd zijn holonen onderworpen aan de audit van (meerdere) hogere holonen. De eerste eigenschap zorgt ervoor dat holonen stabiele vormen zijn, die verstoringen overleven. De laatste eigenschap betekent dat zij tussenvormen zijn die de juiste functionaliteit ter beschikking stellen van het grotere geheel. Koestler definieerde dan een holarchie als een hiërarchie van zelfregulerende holonen die functioneren in coördinatie met hun lokale omgeving. Koester werd in deze modulaire benadering geïnspireerd door een verhaal verteld door Herbert Simon (Nobel prijs economie 1978, de originele publicatie is “The architecture of complexity” ).
There once were two watchmakers, named Hora and Tempus, who made very fine watches. The phones in their workshops rang frequently; new customers were constantly calling them. However, Hora prospered while Tempus became poorer and poorer. In the end, Tempus lost his shop. What was the reason behind this? The watches consisted of about 1000 parts each. The watches that Tempus made were designed such that, when he had to put down a partly assembled watch (for instance, to answer the phone), it immediately fell into pieces and had to be reassembled from the basic elements. Hora had designed his watches so that he could put together subassemblies of about ten components each. Ten of these subassemblies could be put together to make a larger sub-assembly. Finally, ten of the larger subassemblies constituted the whole watch. Each subassembly could be put down without falling apart.
Met dit verhaal illustreerde Simon dat complexe systemen gemakkelijker zullen ontstaan als er stabiele tussenvormen (modules) mogelijk zijn. De eigenschap die hiermee overeenkomt noemde hij modulariteit. Koestler beklemtoonde dat deze modules een hierarchie vormen en hij breidde het inzicht uit naar processen in plaats van entiteiten.
De niveaus worden gemodelleerd in het haakformalisme door de simultaneïteit die tussen verschillende onderscheidingen universa kan gedefinieerd worden. Dit wordt goed verwoord in “The whole is to some degree constrained by the parts (upward causation), but at the same time the parts are to some degree constrained by the whole (downward causation).” (Complexity and Philosophy, Francis Heylighen, Paul Cilliers, Carlos Gershenson, 2006). De hogere niveaus conditioneren de lagere doordat ze reageren op verandering in de context van de hogere zowel als de lagere niveaus en dit als nieuwe begrenzing (mogelijkheid en beperking) gebruiken voor de lagere niveaus. De lagere niveaus conditioneren de hogere door binnen hun eigen grenzen te regelen zodanig dat die grenzen (mogelijkheid en beperking) ook aanwezig blijven en door de hogere niveaus niet zomaar veranderd kunnen worden. Deze wederzijdse conditionering is er een van dialoog of debat (co-evolutie) omdat men een proces moet opstarten waarin vertaling en/of meer precieze beschrijving mogelijk wordt van het ene universum naar een ander universum (dit wordt gemodelleerd door het creatief product, het enige product dat een universum kan verlaten en emergentie kan modelleren). Dit proces noemt men in de cybernetica tweede orde controle. Hierin spelen relevantie en dus invarianten een grote rol: onderscheidingen zijn slechts in sommige structuren relevant, voor processen in andere structuren irrelevant. Uiteraard leidt dit tot spanning zodanig dat de agentia die in de werkelijkheid van de hogere niveaus waarnemen steeds concreter en meer beperkend moeten worden in hun communicatie (hoewel ze dat concrete als irrelevant beschouwen) en de agentia die in de werkelijkheid van de lagere niveaus waarnemen steeds abstracter moeten communiceren (hoewel ze dat abstracte als irrelevant beschouwen) om het debat en de co-evolutie mogelijk te maken. Typisch leidt die dialoog tot synergie en emergentie (nieuwe relaties die niet enkel gedefinieerd kunnen worden op een bepaald niveau): hogere niveaus leren meer mogelijkheden zien om hun eigen doel te bereiken (verschillende deelsystemen die hun elkaar uitsluitende doelen bereiken kunnen ervoor zorgen dat het doel ook bereikt wordt door het supersysteem) en lagere niveaus leren aanvaarden dat ze ook in een groter geheel op een andere manier kunnen en moeten functioneren. In het haakformalisme wordt dit kwantitatief gemodelleerd doordat zowel de hogere als de lagere niveaus hun onderscheidingen universum (hun werkelijkheid) moeten vergroten. De hogere niveaus breiden hun werkelijkheid uit met de beperkingen van de lagere niveaus zodanig dat ze waarneembaar zijn voor de lagere niveaus en de lagere niveaus breiden hun werkelijkheid uit met de mogelijkheden van de hogere niveaus zodanig dat ze hun spontane waarneming eventjes kunnen opschorten om ook minder specifieke (abstractere) onderscheidingen hun rol te laten spelen. Wanneer we de deelsystemen als agentia beschouwen kunnen ze daarbij een eigen werkelijkheid opbouwen die slechts wat betreft communicatie met de andere agentia gerelateerd is en de co-evolutie van agentia kunnen we dan zien als de zelforganisatie (spontane evolutie) van de interactie van twee spontane processen. Een deelsysteem is een supersysteem voor andere deelsystemen. Een supersysteem is een deelsysteem voor andere supersystemen. Elk niveau (holon) staat in simultaneïteitsrelatie tot een lager niveau en een hoger niveau. Elk holon doet een audit op iets, voert controle uit op zijn eigen proces, en wordt door iets geaudit. Dit is een drieledige focus en geeft een nieuwe interpretatie aan de mythe van Janus (de god van verandering en tijd in het oude Rome die zowel vooruit als achteruit kijkt).
De problematiek van een deel ten opzichte van een geheel wordt in het haakformalisme heel transparant gemodelleerd: slechts wanneer het supremum van verzameling A fijner is dan het infimum van verzameling B dan kunnen we zeggen dat verzameling B een deelverzameling is van A. Dit volgt uit het begrip zelf van “deelverzameling”. Terwijl het begrip “verzameling” (of “element van”) geen bijkomend axioma vereist om gemodelleerd te kunnen worden in het haakformalisme, stelt het begrip “deelverzameling” wel de bijkomende eis van één supremum om gemodelleerd te kunnen worden. De resulterende structuur is er een van ingebedde tralies. Dat zowel supremum als infimum moeten beschikbaar zijn maakt duidelijk dat een systeem van holonische processen niet vanzelfsprekend is want de duale “bewegingen” (het ervaren van... en het laten gebeuren van...) moet wat betreft deelverzameling extrema genereren. We zien dan de meest primitieve tralie met zijn drie niveaus ontstaan die de modellering is van de klassieke hypothese. We kiezen voor de modellering met het creatief product aangezien we hier veronderstellen dat we sturen met behulp van de sporen die achtergelaten worden.
Niveau 1 |
|
(<<>>⊗<<>>)ℵ∼<ℵ<p><ℵ><q>>↔<<>> |
|
Niveau 2 |
(p⊗<<>>)ℵ∼ <ℵ<p>><<ℵ><>> ∼ <ℵ<p>> |
|
(<<>>⊗q)ℵ∼ <ℵ<>><<ℵ><q>> ∼ <<ℵ><q>> |
Niveau 3 |
|
(p⊗q)ℵ∼ <ℵ<p>><<ℵ><q>> |
|
Dit brengt met zich mee dat we, behalve de drie fundamentele niveaus, niet zoveel andere niveaus kunnen onderscheiden van sturing met behulp van sporen van processen. Om de aandacht te richten: een systeem doorloopt elkaar uitsluitende toestanden (uitsluitende omdat niveau 1 een waarde heeft), een van die toestanden is ofwel (p⊗<<>>)ℵ ofwel (<<>>⊗q)ℵ en dat is een autonome beslissing op dat niveau, niveau 2, omdat niveau 1 de uitdrukking is van de beperkingen van niveau 2. Pas op dat moment (“in die beslissing”) krijgt de keuzevrijheid (p⊗q)ℵ op niveau 3 een waarde. We kunnen nu altijd veronderstellen dat de toestanden van het systeem een uitdrukking zijn van de systeemgrens van het holon dat beslist op niveau 2 en dat de systeemgrenzen elkaar in een holarchie overlappen. In het volgende schema proberen we dat voor te stellen om duidelijk te maken dat dit onbeperkt kan uitgebreid worden:
Niveau n-3 |
Niveau n-2 |
Niveau n-1 |
Niveau n |
Niveau n+1 |
Niveau n+2 |
Niveau n+3 |
Holon n-2 |
|
|||||
|
Holon n-1 |
|
||||
|
Holon n |
|
||||
|
Holon n+1 |
|
||||
|
Holon n+2 |
Wanneer we ons beperken tot 7 niveaus dan kunnen we een relatie leggen met de inzichten van de cyberneticus Luc Hoebeke in “Making Work Systems Better. A Practitioner's Reflections”. Hoebeke hielp mensen om de complexe organisatie van processen stuurbaar te ontwerpen en baseerde zijn praktijk op de cybernetische inzichten van Stafford Beer and Peter Checkland en de beschrijving van proces niveaus die ontwikkeld werd door Elliot Jaques. Ook hij illustreerde zijn inzichten met een verhaal. Dat verhaal vindt zijn oorsprong in de Renaissance (rond 1500) bij het bouwen van de Sixtijnse kapel door Michelangelo.
During my travels I came to a city and saw on its outskirts great works being undertaken by many stonemasons. I started to inquire what was happening and asked one: 'What are you doing?' He answered: 'I am cutting my 20 stones a day, so that in the evening I can go home with my daily wage and am able to feed, clothe and shelter my wife and children.' I went to a second stonemason and again asked what he was doing. He answered: 'I am struggling with a new chisel that I designed last week. Some of the stones cannot be cut because of their difficult grain. I don't like to throw them away and am looking to cut them beautifully against that grain. I have nearly succeeded in making the right chisel: four of my previous attempts have failed, but I have the feeling that now I am succeeding.' I went to a third stonemason and again asked what he was doing. He answered: 'Look around you! Don't you see that I am building a cathedral?' Much impressed, I went to a fourth stonemason and asked what he was doing. He turned his head towards me, looked me straight in the eyes and said: 'Don't you see that I am cutting stones?' After that I stopped traveling and lived in that city, because it was a good place to stay.
Elk van de vier steenhouwers vertelt op een andere manier wat hij doet. Alle vier zijn ze eerlijk en ze hebben gelijk bij het formuleren van wat ze doen, omdat ze elk praktisch bezig zijn in het vervullen van de opdracht die ze overeengekomen zijn met de stad om waarde toe te voegen aan een gemeenschappelijke uitdaging. Dankzij deze diversiteit, is het zo goed leven in die stad. Het verhaal maakt gebruik van vier steenhouwers omdat volgens Hoebeke vier "domeinen" van onzekerheid kunnen worden onderscheiden voor werksystemen, onzekerheid die wordt weerspiegeld in de vaagheid van de communicatie die nodig is om betekenis te geven aan hun bijdragen, en dus gerelateerd is aan abstracte creativiteit en verandering. De eerste steenhouwer communiceert in het "toegevoegde waarde domein", hij geeft een duidelijke omschrijving van wat hij moet doen en waarom hij dit doet. De tweede communiceert in het "innovatie domein", hij is niet erg geïnteresseerd in repetitief werk en hij probeert zich te ontdoen van de door zijn collega's aanvaarde beperkingen en hoopt om iets te bereiken dat meer waarde kan hebben. Het is helemaal niet duidelijk of dit zal lukken. De derde steenhouwer communiceert in het "waarde-systemen domein", hij drukt in zijn eigen jargon (taal) uit wat hij denkt dat echt waarde heeft, ook al is het helemaal niet zeker of zijn communicatie zal worden begrepen. De vierde communiceert in het "spirituele domein", deze steenhouwer is zelfs verbaasd dat de vraag wordt gesteld wat hij doet, moet dit echt worden verklaard in andere begrippen dan de actie zelf? Onzekerheid wat en hoe te communiceren neemt toe van de eerste naar de vierde domein. De vier steenhouwers leveren een bijdrage aan de rijkdom van de stad. Om te kunnen lokaliseren in welk domein een persoon een bijdrage levert, kan men alleen niet vertrouwen op zijn of haar gedrag. Enkel (tweewegs)communicatie stelt ons in staat het perspectief of het domein waarin hij of zij werkzaam is te begrijpen. Elk domein heeft zijn emergente eigenschappen die niet kunnen worden afgeleid uit de andere. De taal van elk domein en waar de klemtoon op ligt is heel verschillend. De activiteiten in de domeinen worden gekenmerkt door hun potentiële impact over langere tijdschalen. Bijvoorbeeld: in het innovatie domein moet men tijd en middelen investeren zonder directe toepassing, maar met de belofte van voordeel op langere termijn. En als we de typische activiteiten in het spirituele domein zouden willen beschrijven zullen we daar niet in lukken omdat het niet duidelijk is of en hoe de materialisaties die we willen beschrijven potentieel een invloed zullen hebben op zeer lange termijn.
Om een holarchie van 7 niveaus praktisch te demonstreren construeren we de volgende tabel waarin analogieën duidelijk worden. We onderscheiden 7 niveaus van waarnemen die we ordenen van laag (1) tot hoog (7). De ordening is door het volgende gegeven: in een hoger niveau probeert men het onverwachte dat gebeurt op een lager niveau binnen te verwachten grenzen te krijgen en op de duur zelfs de hele materialisatie op het laagste niveau te veranderen. Typisch zal het lagere niveau de waarneming op het hogere niveau irrelevant vinden. Typisch zal het hogere niveau de waarnemingen op het lagere niveau onnodig beperkend vinden, meer is mogelijk. Elk niveau kan zijn eigen doelen nastreven en de doelen kunnen wel maar hoeven niet compatibel te zijn. Er is hoe dan ook een niveau waarop blijvende materiële sporen van actie gegenereerd worden, sporen die enkel maar kunnen gebeuren, een niveau dat onvermijdelijk is. We kiezen er voor om dat het laagste niveau te noemen. We tonen inderdaad aan dat de fundamentele beperking van de klassieke hypothese een energetische beperking is, gegeven door een aantal onderscheidingen die we niet vrij kunnen kiezen. We leven in een energetische werkelijkheid waarin spontane transformaties volledig bepaald worden door de energetische context, zodanig dat we voor alle praktische toepassingen het energiebegrip beter vervangen door het exergiebegrip. Enkel op het laagste niveau wordt “afval” gemaakt als willekeurige fluctuaties (bijvoorbeeld warmte). Willekeurigheid in de lokale context, de meest basale vorm van afval, wordt dan het referentiepunt voor de spontane transformaties die kunnen doorgaan in de context van deze werkelijkheid.
|
Spel analogie |
Bespreking |
1 |
Een dobbelsteen gooien met de bedoeling het aantal ogen te observeren |
We kiezen voor het voorbeeld van het gooien van een dobbelsteen omdat actie het uitgangspunt is: wanneer een agens iets kiest te doen dan gebeurt er ook altijd iets anders, waarvoor het niet kon kiezen. Er is altijd iets bekend, er is altijd iets bedoeld of verwacht en er is altijd iets anders onverwacht. Het agens kan wat het kiest en wat gebeurt naar waarde schatten (in de meest eenvoudige vorm kan het zeggen: "ja dat zie ik" of "ja dat zie ik niet"). |
2 |
Een dobbelsteen gooien met de bedoeling het aantal ogen te observeren in een beperkte ruimte (“chapeau” of teerlingbak) |
Het optreden van sommige onverwachte gebeurtenissen zouden kunnen vermeden worden (ja, dat wil ik niet) door de context zodanig te structureren dat ze niet meer kunnen optreden (en optreden buiten de systeemgrenzen). Dit gebeurt door het organiseren van een conjunctie. Dit gebeurt door de mogelijke output te beperken dank zij het beperken van de “verwerking” van de input. |
3 |
Sneller een dobbelsteen kunnen gooien |
Het agens kan ook proberen om aspecten van de actie te veranderen waarvoor het zelf kan kiezen, en dit zonder dat er daardoor ongewenste onverwachte gebeurtenissen gaan optreden. |
4 |
Het spel uitbreiden naar twee dobbelstenen |
Het agens kan ook proberen om aspecten van de actie te veranderen waarvoor het zelf kan kiezen met de bedoeling dat er hierbij nieuwe gewenste onverwachte gebeurtenissen gaan optreden in een aftelbaar universum. Dat er hier meerdere ongewenste gebeurtenissen zullen kunnen optreden moet er onvermijdelijk bijgenomen worden. |
5 |
Het spel uitbreiden naar de observatie van discreet naar continu |
Het agens kan ook proberen om aspecten van de actie te veranderen waarvoor het zelf kan kiezen met de bedoeling dat er hierbij nieuwe gewenste onverwachte gebeurtenissen gaan optreden in een niet meer aftelbaar universum waarbij andere aspecten van dezelfde entiteit een rol gaan spelen (waarbij dus de relevante entiteit veranderd wordt). Dat er hier meerdere ongewenste gebeurtenissen zullen kunnen optreden moet er onvermijdelijk bijgenomen worden en maakt de communicatie van wat het agens relevant vindt onzeker. |
6 |
Een nieuw kansspel ontwerpen zonder dobbelstenen |
Het agens kan de entiteit die in de actie betrokken is nog verder veranderen. |
7 |
Een nieuw spel ontwerpen dat geen zuiver kansspel meer is |
Het agens kan gelijk welke actie ondernemen. |
We maken nu de analogie met een industriële context. Daartoe gebruiken we dezelfde tabel met 7 niveaus met als analogie de waardecreatie in een industriële organisatie. Op het laagste niveau (1) is de focus heel concreet, bijvoorbeeld een product. Op het hoogste niveau (7) is de focus heel abstract (bijvoorbeeld iets, dat we kunnen omschrijven als “een mogelijke waarde”, voor nog niet gekende stakeholders). Uiteindelijk heeft die abstracte waardecreatie slechts zin als men dit concreet ervaarbaar kan maken door de interactie mogelijkheden die gecreëerd worden op het laagste niveau. Zonder dat lage niveau heeft het hoge niveau niet de minste betekenis, is het zelfs niet waarneembaar. De laatste kolom geeft de typische tijd die nodig is om de bedoelde verandering in onze huidig socio-technische systemen te realiseren, en ook dit is een gevolg van het feit dat verandering bij individuele beslissingen nodig is maar zeker niet voldoende: totaal-systemen moeten herontworpen worden in co-creatie met veel stakeholders en dat duurt heel lang en heeft veel iteraties nodig (de deelprocessen hebben onvermijdelijk een kleine eigenwaarde en dus een heel lange verdubbelingstijd of halveringstijd).
|
Spel analogie |
Productie analogie |
Controle mechanisme |
Focus (wat verandert) |
Typische tijd (nodig om de verandering te realiseren) |
1 |
Een dobbelsteen gooien met de bedoeling het aantal ogen te observeren |
Een bekende input veranderen in een gewenste output |
Efficiëntie (minimaliseren van niet gewenste output in een bestaande werkwijze). Het doel dat nagestreefd wordt is het gevolg van het kiezen van het middel, wat de output verklaart. Deze kan gewenst of ongewenst zijn. Als men alle outputs kent kan men dus een verhouding definiëren als een efficiëntie gegeven de gekozen middelen. |
Productie |
1 dag – 3 maand |
2 |
Idem in een beperkte ruimte (“chapeau” of teerlingbak) |
Idem maar zodanig dat elke stakeholder elke maal het meest optimale resultaat krijgt |
Effectiviteit (de middelen op de meest optimale manier inzetten gegeven gekende doelen, of nieuwe middelen inzetten die efficiënter zijn). Het doel dat nagestreefd wordt is een doel op zich en het meest gepaste middel kan onderscheiden worden en wordt gekozen om het doel te bereiken. |
Productie verbetering |
3 maand – 1 jaar |
3 |
Sneller een dobbelsteen kunnen gooien |
Idem, binnen de mogelijkheden van het bestaande productie apparaat |
Open zijn voor vragen van gekende stakeholders. Er is een nieuw soort doel: de relatie met de stakeholders en het doel kan dus meerdere aspecten hebben. Middelen veranderen (bestaande degraderen en nieuwe komen ter beschikking) en dit moet gevolgd worden. Interne prototyping. |
Productie ontwikkeling |
1-2 jaar |
4 |
Het spel uitbreiden naar twee dobbelstenen |
Idem maar veranderen zonder de stakeholders te veranderen |
Actief op zoek gaan naar varianten die sommige bestaande stakeholders kunnen appreciëren. Het bedenken van nieuwe doelen en middelen is de manier om met de stakeholders te communiceren. Ze dienen als zichzelf vervullende voorspelling. Stigmergic prototyping met sommige externe stakeholders. |
Systeem ontwikkeling |
2-5 jaar |
5 |
Het spel uitbreiden naar de observatie van discreet naar continu |
Idem maar ook veranderen om marginale stakeholders te bedienen |
Actief op zoek gaan naar varianten die alle bestaande stakeholders kunnen waarderen. Stigmergic prototyping met alle bestaande stakeholders. Nieuwe product/dienst/markt/technologie combinaties die stakeholders op een nieuwe manier met elkaar verbinden en die deze verbinding zichtbaar maken als interactie van regelmechanismen (wat het sturen niet vereenvoudigt) |
Waarde ontwikkeling voor wat bekend is |
5-10 jaar |
6 |
Een nieuw kansspel zonder dobbelstenen |
Nieuwe producten ontwikkelen met een andere waarde voor andere stakeholders |
Andere dan de bestaande stakeholders leren kennen en er in interactie mee gaan. Stigmergic prototyping met andere stakeholders. Communicatie over de bestaande grenzen heen (bijvoorbeeld los van concurrentie relaties). De verandering is niet meer doelgericht maar gericht op het ontwikkelen van nieuwe manieren van waarnemen die nieuwe waarden zichtbaar maken. Hier ontstaat een nieuw complex van waarderingen. Dit noodzaakt om de geschiedenis en de toekomst te herschrijven in functie van die waarden zodanig dat de stakeholders de verandering zin kunnen geven in hun eigen werkelijkheid. |
Waarde ontwikkeling voor wat kan gekend worden |
10-20 jaar |
7 |
Een nieuw spel dat geen kansspel meer is |
Nieuwe totaal-systemen ontwikkelen |
Andere waarden van potentiële stakeholders leren kennen en er in interactie mee gaan. Actief zoeken naar middelen om duurzaam te veranderen. Dit is een dialectisch proces in zeer variërende groepen. Het wisselen van de groepen zorgt ervoor dat verandering mogelijk blijft maar wordt ook als bedreigend door en voor de status quo ervaren. |
Waarde ontwikkeling voor wat niet kan gekend worden |
20-50 jaar |
Elk niveau beschrijft een ander proces: er wordt iets anders veranderd of ontwikkeld waaraan stakeholders een waarde kunnen toekennen. Elk niveau heeft een controlemechanisme dat de invarianten op dat niveau bewaakt en stuurt (eerste orde). Die controle wordt uitgeoefend door de betrokken agentia in het proces en de regelgrenzen hiervoor zijn het resultaat van een proces op een hoger niveau. Het vaststellen van de regelgrenzen van een proces wordt ook een audit genoemd. Elk niveau heeft een niveau waarop het een audit uitoefent, en een niveau waardoor het geaudit wordt. Enkel het laagste niveau, het niveau van de efficiëntie, voert geen audit uit en kan enkel de energetische werkelijkheid (exergie) van de spontane transformaties aanvaarden. We moeten dit als volgt begrijpen: de realisatie van een toestand van het hogere niveau is een voldoende voorwaarde voor de realisatie van (een deel van) de mogelijke gebeurtenissen op het lager niveau. Het doel van het hogere niveau als regelaar is om de sporen van het globale systeem in een bepaald gebied te houden. Een audit is een controlemechanisme waarmee onderzocht wordt of de grenzen van het lagere niveau misschien moeten veranderen (tweede orde). Die controle wordt uitgeoefend door betrokkenen die buiten het (deel)proces staan en dit dus observeren vanuit hun betrokkenheid.
Dat is de reden waarom we in de waardecreatie nood hebben aan controle mechanismes (controle binnen de audit mechanismes van het hogere niveau, eerste orde) om recht te blijven doen aan de verwachtingen en repetitief en voorspelbaar (dus recursief op een bepaald niveau) waarde te creëren (we hebben dus immobilisme nodig, gelukkig maar).
Dat is de reden waarom we in de waardecreatie nood hebben aan audit mechanismes (audit op de controle mechanismes van het lagere niveau, tweede orde) om de verwachtingen te laten evolueren met de steeds veranderende context die potentiële aspecten heeft die niet waarneembaar zijn vanuit het lagere recursief niveau, zodanig dat we in die veranderende context ook nog waarde zouden kunnen creëren (we hebben dus flexibiliteit nodig, gelukkig maar).
Dit proces is er een van discussie tussen stakeholders en toont de dialectiek van hun perspectieven, modellen, werkelijkheden of wereldbeelden. Indien contradictie en meningsverschillen niet meer mogelijk zijn tussen de agentia van een proces dan zal het proces op de duur stoppen en alleen maar slachtoffers achterlaten.
Dit inzicht heeft een enorme impact op de introductie van innovaties en vereist speciale prototypes die op autonoom waarneembare sporen gebaseerd zijn (stigmergic prototypes). Die maken het mogelijk om een “tweewegs” communicatie te genereren tussen de verschillende perspectieven van de stakeholders. Dit inzicht maakt ook duidelijk dat de klassieke management structuren helemaal geen holarchieën zijn omdat ze niet ontworpen zijn om de perspectieven van verschillende stakeholders te kunnen waarderen. Over het algemeen waarderen ze slechts één perspectief: het perspectief van de wettelijke eigenaars (shareholders) die gekenmerkt worden door hun financieel aandeel, de enigen die de macht hebben om de onderneming te stoppen en dus te doden.
Uiteraard is dit een abstracte oefening en dus zijn de zeven niveaus een hypothese. In de praktijk blijkt dat menselijke actoren enkel betekenis kunnen geven aan (1) het proces waarin zij betrokken zijn, (2) één onderliggend, en (3) één bovenliggend proces. Dit kan niet alleen als de meest primitieve tralie geïnterpreteerd worden, maar kan ook geïnterpreteerd worden dat dit het gevolg is van het maximaal aantal stakeholders met wie menselijke actoren een gedeelde betekenis kunnen toekennen aan het systeem van relaties dat zij ontwikkelen via de activiteiten waarbij zij betrokken zijn. Deze beperking, die van communicatieve aard is, beperkt het management van processen in een holarchie. Dit wordt het Janus effect genoemd. We zien inderdaad dat de complexiteit van elk proces beperkt wordt door zijn beheersbaarheid.
Over die 7 niveaus zouden we dan 5 holonen kunnen onderscheiden als volgt:
Niveau 1 Productie |
Niveau 2 Productie verbetering |
Niveau 3 Productie ontwikkeling |
Niveau 4 Systeem ontwikkeling |
Niveau 5 Waarde ontwikkeling voor wat bekend is |
Niveau 6 Waarde ontwikkeling voor wat kan gekend worden |
Niveau 7 Waarde ontwikkeling voor wat niet kan gekend worden |
Holon 1: waarde is wat meer is van dezelfde verhouding |
|
|||||
|
Holon 2: waarde is wat beter is op één nieuwe as |
|
||||
|
Holon 3: waarde is wat simultaan beter is op meerdere assen |
|
||||
|
Holon 4: waarde is wat anders is |
|
||||
|
Holon 5: waarde is wat waardevol is |
Eens men een onderscheidingen universum anticipeert (feedforward) zijn er maar twee sturingsmechanismen: positieve feedback, weg van het doel, en negatieve feedback, naar het doel toe (buffering is een samenspel van beide processen). Simultaneïteit genereert verschillende totale ordeningen en maakt het dus mogelijk om iets te kwantificeren, dit is de processnelheid. Die is meetbaar als eigenwaarde of als verdubbelingstijd of halveringstijd van een entiteit die enkel van intensiteit verandert. In elk proces duurt het dus een zekere tijd voor het bedoelde resultaat gematerialiseerd wordt als een spoor dat achtergelaten wordt en dat input kan zijn voor andere processen. Op een lager proces niveau kan en moet meer simultaan gebeuren, dus wat er gebeurt op het laagste niveau gebeurt in de kortste tijd. Het realiseren van meer abstracte gebeurtenissen neemt meer tijd in beslag omdat veel meer agentia in de onderliggende niveaus de onderscheidingen moeten (h)erkennen en dit heeft dus alles met communicatie te maken. Communicatie neemt soms een hele tijd in beslag waarbij agentia moeten toelaten dat er eerst een buffer opgebouwd wordt (een minimaal relevant onderscheidingen universum) dat dan verder in andere universa kan gespecificeerd worden. De lagere niveaus hebben een duidelijk doel en dus een duidelijke deadline. Hoe hoger het proces niveau, hoe waziger de manieren om het doel te bereiken, hoe moeilijker het is om vast te stellen dat een bepaalde grens overschreden is, dat er een onomkeerbare situatie bereikt is dat het doel mogelijk of onmogelijk maakt (omdat er veel meer onderscheidingen een rol zouden kunnen spelen). Op het hoogste proces niveau wordt elke agens geconfronteerd met zijn eigen dood als deadline. Op de laagste niveaus zijn alle relevante aspecten beheerst, gewoonlijk onbewust en zeer impliciet (90% van wat mensen doen is onbewust), er gebeurt dus meer simultaan zonder dat een keuze moet gemaakt worden. Bij hogere proces niveaus worden meer en meer doelloze activiteiten ondernomen. Dat zijn geen zinloze activiteiten maar activiteiten die niet doelgericht zijn en die om de activiteit zelf ondernomen worden, die nieuwe onderscheidingen zouden kunnen reveleren en dus de communicatie zouden kunnen versterken. Zij zijn de uitdrukking van een visie of wereldbeeld. Deze activiteiten zijn er op gericht om de vorm van tijd te ontwerpen. Deze uitspraak kan meer tastbaar gemaakt worden door een gedachten experiment dat de reductie van doorlooptijd als doel heeft en waarin de onvermijdelijkheid van het ontwerpen van simultaneïteit aangetoond wordt.
Nu we de taal ontwikkeld hebben die de nieuwe onderscheidingen in een coherent geheel samenbrengt, kunnen we deze onderscheidingen terugvinden in de evolutie van processen om ons heen die daardoor bewezen hebben dat ze nog steeds bestaan en dat ze zouden kunnen blijven evolueren.
Modulaire processen zijn opgebouwd op de beperkingen en met de beperkingen van een energetisch-fysische basis (exergie) en worden gekarakteriseerd in de tijd door de steeds complexer wordende informatie niet nodig is (maar niet voldoende) om ze te beschrijven.
Modulaire processen veranderen voortdurend en organisch, er is geen centraal commando.
Modulaire processen evolueren op de rand van thermodynamische chaos, wanorde of onvoorspelbaarheid.
Modulaire processen bestaan uit deelprocessen die zelf hun autonomie zo groot mogelijk maken door positieve feedback, ze zouden blijvend geoptimaliseerd kunnen worden op bepaalde aspecten.
Modulaire processen verlopen gecoördineerd, de deelprocessen stemmen zich af op elkaar door negatieve feedback en dit is hun gedeelde identiteit.
Modulaire processen zijn open voor experimenten op alle niveaus van de autonome deelprocessen.
Modulaire processen zijn robuust, bedreigende veranderingen kunnen autonoom door elk deelproces waargenomen worden dank zij de mogelijkheden en beperkingen van dat niveau en een verandering gaat door wanneer en omdat ze door alle deelprocessen als niet bedreigend ervaren wordt.