Een agens “krijgt” of “demonstreert” een identiteit wanneer het voor sommige aspecten kan kiezen en voor andere niet. Sommige agentia hebben hierin een veel grotere keuzevrijheid dan andere. Wanneer het agens het aspect A noemt, dan is A soms mogelijk te ervaren, soms kan A enkel gebeuren, maar is elk geval is A potentieel. Het agens en andere agentia herkennen dat doordat het een model heeft voor A, waarmee het (minstens met zichzelf) kan communiceren. Een agens met een grote keuzevrijheid kan met verschillende modellen communiceren, uitdrukken, wat het bedoelt met een aspect. Een model is steeds een selectie van aspecten die relevant bevonden worden. Sommige agentia kunnen slechts een beperkte selectie laten gebeuren en dat zorgt dus voor hun identiteit (bijvoorbeeld: een elektrisch geladen deeltje kan er niet voor kiezen om al dan niet beïnvloed te worden in een elektrisch veld en al dan niet zelf dat veld te beïnvloeden). Voor het agens is een model dus een specificatie van een beperkt repertorium aan aspecten van het aspect A (dus die en enkel die aspecten). Met een model legt het dan ook een relevant universum vast omdat het hiermee alle (voor hem, in de gekozen context) relevante aspecten benoemt. Dit is een gesloten universum omdat het agens (impliciet) beslist dat op die manier te sluiten (het heeft de mogelijkheid die aspecten te benoemen en het wil zich beperken (of wordt daartoe gedwongen) tot een beperkt aantal uit de vele mogelijkheden).
Maar dan moet het agens kunnen testen of A, met behulp van zijn gecommuniceerde model, ervaren is. Dit betekent dat het agens iets anders dan A moet laten gebeuren, A moet zich in een bepaalde context in een bepaalde status kunnen bevinden waarin ook iets anders dan A gebeurt. De context kan door niemand uitputtend gekend worden, biedt altijd meer mogelijkheden die kunnen gebeuren. De context zou ook voor nieuwe aspecten kunnen zorgen die het agens zou leren waarderen als “te kiezen creaties”. Wat er gebeurt kan dan ook verzameld worden, maar dit is niet een gesloten verzameling zoals het model voor A waarmee het agens gestart is, maar een open creatie. De creatie ligt niet zomaar op voorhand vast, het is onmogelijk dat alle interactie mogelijkheden voor een bepaald agens relevant zijn en toch zal elke interactie in een grotere context gebeuren. In het haakformalisme wordt dit het helderst aangetoond door de interacties van "naamstrings" te onderzoeken, die vereisen dat ze in hetzelfde universum moeten gerepresenteerd worden. We kunnen daarom altijd veronderstellen dat elke actie gebeurt in het grootste onderscheidingen universum (omdat er ook altijd iets anders zal gebeuren dan wat gemodelleerd werd). Daarom kunnen we, ondanks het feit dat we dat in een model wel proberen, het “werkelijke relevante” universum (het universum dat niet alleen voor een agens individueel relevant is en als zodanig gekozen is) of het discussie domein niet a priori vastleggen en kan het enkel operationeel blijken. Dit is de betekenis die we geven aan de term “operationeel” en “grootste onderscheidingen universum”. Operationeel betekent dat men zowel de aanwezigheid van “A” als van “iets anders dan A” in werkelijkheid valoriseert, al dan niet een waarde geeft in een bepaald (“momentaan”) universum.
Dit moeten we zeker niet antropocentrisch invullen. Op dit moment blijkt ergens in het heelal op een ongekend aantal lichtjaren ver dat de entiteit “neutron” (die we op aarde ook goed kennen) een eigenschap realiseert die enkel in die complexe hoog-energetische omgeving mogelijk is (omgeving die op aarde niet te reproduceren is). In die context heeft het neutron een andere identiteit en laat misschien een verrassend ander spoor na.
Deze inzichten leiden tot een mogelijke interpretatie van het haakformalisme.
<> wordt geïnterpreteerd als “ik ervaar altijd iets, wat er ook zou gebeuren”, of: ik kan altijd voor “een ervaren” kiezen, of: ervaren is onvermijdelijk. Voor een willekeurige agens: “het agens maakt iets mee, wat er ook zou gebeuren”. De opslorpende lege haak in een nevenschikking is er de formele uitdrukking van. Ervaren is een operatie uitvoeren, is een actie, is een werkwoord, het realiseren van een keuze, dus laten blijken wat er gebeurt, anders dan wat gekozen werd. Nevenschikking is keuzevrijheid.
<<>> kan als “het is onmogelijk om niet te ervaren” geïnterpreteerd worden, hoewel de interpretatie van het haakformalisme krachtiger is, namelijk “er gebeurt altijd ook iets willekeurig wanneer ik iets ervaar”. Dat willekeurige is anders dan wat ik gekozen heb (om dit wat minder abstract te maken is een voordracht beschikbaar met een concreet voorbeeld). Voor een willekeurige agens: “het is onmogelijk dat er voor het agens geen interactie is, wanneer het agens iets meemaakt, gebeurt er ook iets anders”. Iets willekeurig noemen we datgene waarvoor we niet kunnen kiezen, dat enkel kan gebeuren, en dat simultaan gebeurt met het ervaren van een bepaald iets. Dit simultaan laten gebeuren met de keuze voor een bepaald iets is wat we bedoelen als we iets realiseren. Indien die “tweede beweging van dezelfde actie” niet aanwezig is hebben ons enkel maar een keuze voorgesteld. De twee bewegingen karakteriseren samen het begrip “actie”.
We kunnen niet kiezen om niet te ervaren. We kunnen niet kiezen om niet ook iets anders te laten gebeuren. Restloze zelfreferentie is onmogelijk. Het is onmogelijk dat er niet ook iets anders gebeurt en het is dus onmogelijk dat er geen “rest” waargenomen zal kunnen worden. Kiezen is altijd verliezen.
Zelfreferentie wordt soms geïllustreerd met de paradox van de leugenaar die zegt: “deze uitspraak is vals” en met “deze” naar dezelfde uitspraak verwijst. De paradox wordt duidelijk als men zich inbeeldt dat wat hij zegt waar is, of als men zich inbeeldt dat wat hij zegt vals is. Weinigen merken daarbij op dat de paradox op een andere manier geldt voor de uitspraak “deze uitspraak is waar” die enkel waar is als ze waar is, maar vals als ze vals is. Juist daardoor kan de uitspraak “deze uitspraak is waar” als ware uitspraak begrepen worden. Zelfreferentie wordt soms ook geïllustreerd met de paradox van x2=-1 die geschreven kan worden als x=-1/x en zowel voor x=+1 als x=-1 leidt tot +1=-1. Ook hier merkt men niet op dat hetzelfde geldt voor x2=+1 die geschreven kan worden als x=+1/x en voor x=+1 leidt tot +1=+1, maar voor x=-1 leidt tot -1=-1 en dus niet anders is dan +1=+1. En natuurlijk is de imaginaire i gecreëerd, waarbij er terug een +i als een -i mogelijk is waarvan het product +1 is. Als men het kwadraat van een getal hanteert dan moet men niet beslissen of dat getal nu positief of negatief is.
Zelfreferentie drukt dus uit dat twee aspecten dezelfde waarde hebben, of tegengestelde waarde hebben die niet moet gekend zijn, men kan met deze samenstelling werken zonder een beslissing te nemen welke die waarde nu wel zou moeten zijn, de paradox treedt enkel op als de waarde toegekend wordt. Een welgevormde haakuitdrukking is een “indien…, dan...” constructie en wordt door een volledige tabel voorgesteld en niet enkel door de rijen met een gekozen waarde. Formeel is dit duidelijk doordat P•P voor welgevormde haakuitdrukkingen niet kan onderscheiden worden van <<>>, maar P•Q een potentiële uitdrukking is als P en Q niet naar hetzelfde verwijzen. <<>> is ook de formele uitdrukking dat er bij een ervaren keuze ook altijd iets anders gebeurt, er blijkt ook altijd iets anders. Dat andere is te onderzoeken door het op een creatieve manier een naam te geven die nog toegekend werd. Iets ervaren kan niet onderscheiden worden van "iets anders laten blijken" met andere woorden "ook iets anders laten gebeuren". Formeel wordt dit uitgedrukt doordat, wat A ook moge zijn, <A>A de waarde <> heeft, <A>A ervaren we, <A>A heeft altijd de status “ja” en <<A>A> kan enkel maar gebeuren, <<A>A> heeft altijd de status “neen”. Een onderscheiding maken is een hypothese maken (A versus <A>, toepassing van creativiteit) waarmee men een operatie kan uitvoeren, iets kan realiseren, iets ervaren. Wat A ook moge zijn, een agens heeft altijd de keuzevrijheid tussen A en iets anders dan A. Een agens kan niet kiezen om niet te ervaren, het agens dat we “neutron” noemen zal zich gedragen als neutron. Maar ook: elke naam, elk symbool, elke focus kan gebruikt worden om het universum te onderzoeken. Het zal zijn betekenis krijgen uit de relatie met andere symbolen. Geen enkel symbool kan fundamenteler zijn dan een ander symbool, behalve de binaire statussen die naar elkaar refereren: <> versus <<>>.
Het haakformalisme maakt de operationalisering mogelijk van de gebruikte symbolen, maar laat even goed toe om zuiver conceptueel hypothesen te bedenken en te manipuleren op een zodanige manier dat ze operationeel te verifiëren zijn door gelijk wie die dezelfde conceptuele structuur kan opspannen en die, op basis van wat hij dan ervaart en wat er dan gebeurt, “ja” (voor “ik ervaar iets”) of “neen” (voor “ik ervaar iets anders”) zal zeggen. Want uiteindelijk is er enkel maar “ja”, inderdaad: ofwel “ja ik ervaar iets” ofwel “ja ik ervaar iets anders” en dit is het enige axioma.
Bijvoorbeeld: wil men twee symbolen van elkaar onderscheiden dan moet men operationeel kunnen specificeren hoe men dat moet laten gebeuren. Op een of andere manier zal men die beslissing moeten nemen en communiceren (“ja”) en zal de zoektocht moeten stoppen, of dat nu op voorhand bepaald kan worden of niet (vergelijk met het stop-probleem in de computerwetenschappen). Hoe rijker een cultuur is aan concepten, modellen, voorstellingen, …, hoe preciezer men zal kunnen communiceren.