Een proces hebben we gedefinieerd als de onvermijdelijk causale ordening (opeenvolging) van toestanden. We kunnen de dynamiek in een proces modelleren op zijn meest complexe niveau. Dit betekent dat toestanden referentiepunten zijn voor elkaar en dat we a priori, en in concreto mits een beetje zoeken, aan drie toestanden voldoende hebben om te fungeren als referentie voor de ervaren vierde toestand. Die modellering is een onvermijdelijke anticipatie van een potentiële werkelijkheid, wat we ook een feedforward genoemd hebben. In die modellering van een potentieel ervaarbare werkelijkheid kunnen we aspecten onderscheiden die we willen nastreven en aspecten die we willen vermijden.
We modelleren nu dat we proberen om de dynamiek te beïnvloeden door een opeenvolging van toestanden te kiezen die een mogelijk doel bereikbaar maken. Een doel kan zowel positief als negatief geformuleerd worden: een agens kan proberen de mogelijkheid te bewaren om een onderscheiding te ervaren of om een onderscheiding te vermijden. Beide vormen kunnen als de bedoeling van het agens begrepen worden en zijn in termen van ervaren (dus operationeel) te formuleren: het agens wil "een specifiek iets" ervaren of "iets anders dan een specifiek iets" ervaren (wil namelijk iets vermijden). Een specifiek iets is te beschrijven en is dus beschikbaar als een model en als model is dit een conjunctie van verschillende onderscheidingen. Het doel dat het agens zich met behulp van sturing stelt is niet het vermijden van iets (want dat kan toch niet), maar het mogelijk of onmogelijk maken van iets specifieks.
We gaan "het (on)mogelijk maken van iets specifieks" nu wat fundamenteler onderzoeken. Sturing kunnen we immers uitdrukken in termen van "mogelijk maken" maar ook in termen van "onmogelijk maken", voor positieve feedback is dat het onmogelijk maken dat een verschil (wat dan ook, relevant of niet) niet waargenomen wordt, voor negatieve feedback is dat het onmogelijk maken dat een doel (reeds beschikbaar en relevant vanaf de eerste stap) niet bereikt zou worden.
Om Y onmogelijk te maken eisen we niet enkel dat Y niet kan gekozen worden (en dus enkel kan gebeuren, enkel waarde <<>> kan hebben, waarbij <Y> dus ervaren is en dus mogelijk is), maar daarenboven dat de conjunctie van Y met een gekozen X ervaren moet worden. De conjunctie van <Y> met X moet dus waarde <> hebben (om de aandacht te richten: zoals het niet anders kan dat we iets in een bepaalde context ervaren, kan het niet anders dan dat we eisen dat we Y in een bepaalde context, hier de context X, vermijden). Formeel: <Y<X>>↔<>. Dus de inbedding hiervan moet gebeuren, formeel Y<X>↔<<>>. Zowel X als Y moeten dus relevant zijn en dat is een niet geringe eis. Dit kunnen we als volgt demonstreren: “de mogelijkheid hebben” wordt in het haakformalisme gemodelleerd doordat het agens een welgevormde nevenschikking xi de waarde <> geeft en daarbij wordt aan de relevantie van een individuele xk geen eis gesteld. De waarde <> is slechts in één “indien... dan...” combinatie onmogelijk: wanneer alle xi relevant zijn, daarenboven enkel alle xi relevant zijn en alle xi de waarde <<>> hebben. Voor alle andere combinaties (en dat zijn er misschien ontelbaar veel) wordt immers geen eis gesteld aan de relevantie van een individuele xk. Het is voldoende dat er minstens een individuele xk de waarde <> heeft (actueel ervaren is) om de mogelijkheid te ervaren van het bereiken van een doel (namelijk een relevant te veronderstellen andere individuele xi simultaan met xk). Volledig duaal geldt dan dat de welgevormde haakuitdrukking <xi> de waarde <> kan hebben enkel wanneer alle xi relevant zijn en enkel alle xi relevant zijn en daarenboven alle xi de waarde <<>> hebben. Het sturen naar onmogelijkheid heeft dus alles te maken met het organiseren van een conjunctie met een maximaal relevante omgeving waarin de bedoelde simultaneïteit niet meer kan voorkomen, terwijl dan eigenlijk nog moet blijken in de actie of alle relevante onderscheidingen effectief meegenomen werden. De mogelijke interacties worden dan op een bepaald niveau beperkt. En dat heeft dan duidelijk te maken met operationele relevantie.
Het (on)mogelijk maken van specifiek gedrag is dus onafhankelijk van de waardering van het doel van het systeem, het doel kan zowel zijn om iets te realiseren of om iets te vermijden. Beperkingen in de omgeving kunnen daarvoor toegevoegd worden of weggenomen worden en dit kan relevant zijn in beide gevallen. Aangezien alles verandert zal de focus op actie (proces focus) aanpassing niet in de weg staan, het doel mag veranderen, aanpassingen in de processen blijven gecontroleerd.
Voor we beginnen om alle mogelijkheden van simultaneïteit van twee processen op te lijsten en de relevantie van aspecten expliciet te modelleren als gekozen conjunctie die niet verschillend is van een disjunctie die kan gebeuren, is het nuttig om een goed inzicht hebben in causaliteit. Noodzakelijk en voldoende zijn de twee interpretaties voor de ene richting: simultaneïteit.
Dus: we kiezen voor (we ervaren) v, en dan ervaren we a. Deze relatie zegt niets over het optreden van <a>. Dus stel dat het doel enkel <a> is en dus niet a (en dit modelleert dus dat we a willen vermijden), dan is er met het kiezen voor v geen mogelijkheid om a te vermijden en <a> zal hoe dan ook gebeuren. Het kan natuurlijk zijn dat a niet relevant is, dus dat we kunnen kiezen voor a of voor <a> zonder dat dit enig verschil maakt. In dat geval geldt dus: wanneer v voldoende is voor <<a of <a>>>, dan zal a optreden telkens als v optreedt en simultaan zal ook <a> optreden telkens als v optreedt. Dan is met kiezen van v sturen op a en niet op <a> onmogelijk. Inderdaad: a of <a> is niet anders dan hun disjunctie en deze heeft waarde <>.
De voorwaarden die onmogelijk te maken dat een bepaald ongewild iets niet zou gebeuren worden gewoonlijk onderschat.
Neem als v “het paradigma van exploitatie”. Als dit jouw acties karakteriseert, is uitputting van datgene dat geëxploiteerd wordt onvermijdelijk. Dat heeft enkel geen negatieve gevolgen als de bron effectief niet vermindert of de put effectief niet kan gevuld worden.
Neem als paradigma voor al jouw acties “het lot” of “de wil van de goden”, dan wordt het onmogelijk om verantwoordelijkheid op te nemen, dan is verantwoordelijkheid een niet relevant begrip, het is “a of <a>” met a een willekeurige keuze. Maar neem daarentegen als paradigma reïncarnatie, hemel of hel, dan is er toch een model van verantwoordelijkheid mogelijk.
Neem als paradigma dat er nooit iets kan veranderen, de toekomst zal zijn zoals het verleden, dan is het onvermijdelijk dat verbeelding geen rol zal spelen in de keuzen die je gaat maken, dan is het onvermijdelijk dat de anticipatie van de toekomst gebeurt met begrippen van het verleden (bijvoorbeeld door een omen, of voorteken waar te nemen).
Neem als paradigma dat bepaalde (a priori) gekozen organisaties van materiestromen, energiestromen en informatiestromen geen invloed hebben op wat er kan gebeuren en blijf hardnekkig voor die organisaties kiezen, zelfs al zijn ze al dikwijls voldoende gebleken om ongewenste doelen te realiseren, dan zullen ze die ongewenste doelen blijven realiseren. Contexten worden gewoonlijk zeer onbewust, "intuïtief", en veel te nonchalant gekozen en dat leidt dan tot contra-intuïtieve effecten ("bijeffecten" die gebeuren en niet gekozen werden, of ze nu gewild zijn of niet).
Dus wanneer we erin slagen om het optreden van n onmogelijk te maken, dan zal ook a onmogelijk kunnen optreden. We hebben nu wel de mogelijkheid om a te vermijden (dus <a> te realiseren). Het onmogelijk maken dat een bepaald ongewild iets wel zou gebeuren is realiseerbaar. Methodieken om dit te realiseren kunnen gebruikt worden bij het beheersen van risico’s. Ook hiervoor zijn een paar typische voorbeelden te geven:
Wegen ontstaan spontaan als agentia elkaar volgen bij hun verplaatsingen. Veel gebruikte wegen worden speciaal aangelegd (afgezonderd van hun omgeving) om permanent te blijven en dit vergroot de kans dat ze gebruikt worden. Wegen kruisen elkaar. Wanneer men een rond punt organiseert op een kruispunt van wegen vertraagt niet alleen de snelheid bij een mogelijke interactie maar men maakt het mogelijk dat de kruisende agentia de interactie beter kunnen anticiperen (men zal het zo organiseren dat invoegende entiteiten slechts van één richting kunnen komen, namelijk niet van het centrum van het rond punt). Een kruispunt organiseren kan enkel door een conjunctie van waarneembare en relevante onderscheidingen te organiseren (voor de stakeholders die bedoeld worden, de weggebruikers die getraind werden om de conventies over een rond punt te kennen en te volgen).
Een raster rond een draaiende ventilator (blijvende conjunctie in de omgeving van de schoepen) laat wel lucht door maar maakt het onmogelijk dat grote objecten (zoals een vinger) in contact komen met de ventilator. Alle betrokken aspecten moeten dan wel relevant zijn, bijvoorbeeld moeten de ontwerpers een beslissing nemen over de relevante grootte van het raster in vergelijking met de weerstand van de luchtverplaatsing die daarbij ontstaat.
De drie heuristieken uit de cybernetica (feedforward (anticipatie), feedback en buffering) kunnen teruggebracht worden tot twee processen: anticipatie als de constructie van een potentiële werkelijkheid en feedback als het proces dat de relevantie van die werkelijkheid reveleert en controle mogelijk maakt. We zullen beide nu afleiden vanuit het fundamenteel operationeel onderbouwd axioma van het haakformalisme: namelijk vanuit het axioma dat het onmogelijk is om een verschil te maken tussen het ervaren van x en het laten gebeuren van iets anders dan x (waarbij x gelijk wat kan symboliseren) en dat dit juist actie modelleert (en dus een proces). Het enige wat we hierbij als veronderstelling moeten toevoegen is dat we twee processen beschouwen die interageren. Beide processen zullen elkaar wederzijds (!!!) sturen omdat we kunnen verwachten dat toestanden die in het eerste proces enkel kunnen gebeuren (en dan als een "onvermijdelijke afwijking" beschouwd worden in het eerste proces) in het tweede proces gekozen worden om bewust het eerste proces in de richting van een a priori gekozen doel te beïnvloeden, wat dan weer toestanden zal genereren in het tweede proces die enkel kunnen gebeuren en al dan niet relevant kunnen zijn in het eerste proces, wat al dan niet tot bijkomende onderscheidingen zal aanleiding moeten geven. Dit zal dus kunnen gemodelleerd worden als een relatie tussen het universum opgespannen door de i toestanden (op basis van log2i onderscheidingen van het eerste proces) en het universum opgespannen door de j toestanden (op basis van log2j onderscheidingen van het tweede proces). Het doel dat bereikt moet worden zal in het universum beschikbaar zijn dat door de onderscheidingen van zowel de xi als de yj opgespannen wordt, en niet noodzakelijkerwijze door al de mogelijke toestanden van zowel de xi als de yj. Dit hebben we ook al gemodelleerd bij het onderzoeken van de interactie van twee spontane processen.
In het haakformalisme wordt het daarmee ook heel duidelijk dat anticipatie (kiezen om een "indien... dan..." te realiseren) en feedback (waarnemen wat er blijkt te gebeuren als iets gekozen wordt) nooit te scheiden zijn. De dynamiek kunnen we als volgt woordelijk uitdrukken: het agens doorloopt een proces in de door hem geconstrueerde werkelijkheid (in de tijd, bepaald door zijn eigen beperkingen van toestanden die elkaar uitsluiten, het is zijn beperking en zijn werkelijkheid). Op die manier anticipeert het agens een attractor. Aangezien er ook altijd iets anders gebeurt dan wat het agens kon anticiperen zal het agens moeten beslissen of het bereiken van de attractor nog mogelijk is op de manier waarop hij de attractor a priori construeerde. Indien dat niet het geval is moet het agens actie ondernemen. Dit kan op twee manieren: ten eerste de geconstrueerde werkelijkheid (en dus de attractor) veranderen en dezelfde actie ondernemen, of, ten tweede de geconstrueerde werkelijkheid (de attractor) niet veranderen en een andere actie ondernemen. Hierbij zal er ook altijd weer iets anders gebeuren. Processen veranderen door het doel aan te passen aan het proces of door een ander proces in te schakelen zodanig dat het totale proces aangepast wordt aan het doel.
Het model dat we nu zullen gebruiken hebben we ook gebruikt bij het onderzoek van de relaties tussen atoom patronen en het verband met de verzamelingen leer dat we daarbij ook in notatie vorm konden inzetten. We hebben daar aangetoond dat er maar drie mogelijke relatie types moeten onderzocht worden tussen de drie betrokken punten van een transformatie van atoompatronen van twee universa (en dus elkaar uitsluitende toestanden), en we hebben aangetoond dat enkel twee van de drie relaties simultaneïteit kunnen uitdrukken. Simultaneïteit hebben we nodig om een doel te kunnen definiëren, minimaal als een attractor. We volgen een operationele methode: we zullen vanuit de patronen zelf redeneren en van daaruit afleiden welke de vooronderstellingen zijn van de heuristieken "anticipatie" en "feedback" die gebruikt worden in de cybernetica. Deze redeneringen zijn allesbehalve evident, en zonder hulp van een formeel systeem zijn zij niet uitvoerbaar op een manier die operationeel kan gecontroleerd worden, laat staan dat ze in de standaard taal zouden kunnen gememoriseerd worden zonder in de val te lopen van onbewuste a priori.
De patroonnotatie maakt abstractie of een xi nu als een t of als een <t> moet geïnterpreteerd worden. Dit betekent concreet dat, wanneer we ervoor kiezen om een t als een te kiezen aspect te beschouwen, we dan moeten kiezen om <t> te beschouwen als een aspect dat enkel kan gebeuren en dus niet te kiezen is. Al wie met processen bezig is, is tot de conclusie moeten komen dat er altijd "bijeffecten" zijn waarvoor niet gekozen werd. De patroonnotatie maakt het dus niet alleen mogelijk om abstractie te maken van hoe een toestand van een tweede proces moet geïnterpreteerd worden in toestanden die kunnen gekozen worden of enkel kunnen gebeuren in het eerste proces, maar vereist dat zelfs. Dit wordt duidelijk met een voorbeeld waarin we focussen op een eerste proces met toestanden van de soort x. We kennen die toestanden en weten dus (anticipatie) wat we kunnen kiezen (namelijk x) en wat enkel kan gebeuren (namelijk <x>). Wanneer de simultaneïteit <x>y geldt (we hebben dit met behulp van een notatie uit de verzamelingen leer ook x∈y genoemd), geldt dat een toestand die gekozen wordt in het x proces (een toestand van de soort x) een toestand in het y proces genereert. Anders gezegd: een toestand x is een voldoende voorwaarde voor (en controleert dus) een toestand y. Onbekend is echter of diezelfde toestand in het y proces (die we hier nu voorstellen als y) kan gekozen worden of niet. Laten we daarom de situatie even omkeren en redeneren vanuit het y proces. We merken op dat <x>y evengoed betekent <x><<y>> dus <y>∈<x>. We kunnen enerzijds veronderstellen dat <y> niet kan gekozen worden, dus een gebeurtenis in het y proces genereert (en controleert dus) een gebeurtenis in het x proces, een gebeurtenis in het y proces is een voldoende voorwaarde voor (en controleert dus) een gebeurtenis in het x proces. Anderzijds kunnen we veronderstellen dat <y> wel kan gekozen worden, dus een gekozen toestand (namelijk iets dat men wil vermijden omdat we het noteren als "iets anders dan y") in het y proces genereert (en controleert dus) een gebeurtenis in het x proces, een gekozen toestand in het y proces is een voldoende voorwaarde voor (en controleert dus) een gebeurtenis in het x proces. We gebruiken hier de begrippen “genereren” en “controleren” op een manier die duidelijk de dualiteit van beide laat zien.
De vrije keuze kan in sommige contexten echter blijken niet mogelijk te zijn
omdat de vrije keuze gebonden blijkt te zijn aan irrelevant geachte onderscheidingen die dan tijdens het proces blijken wel relevant te zijn. Dit kan enkel maar gemodelleerd worden door de toestanden in een groter onderscheidingen universum voor te stellen (en dus onderscheidingen bij te voegen). Dus de toestanden moet als een relatie uitgedrukt worden met nog meer onderscheidingen die eerst als niet relevant beschouwd werden.
omdat de vrije keuze gebonden blijkt te zijn aan relevant geachte onderscheidingen maar die dan zonder enige relevante reden de vrije keuze in het proces beperken. Dit kan enkel maar gemodelleerd worden door de toestanden in een kleiner onderscheidingen universum voor te stellen (en dus onderscheidingen weg te nemen of te vertalen naar een ander onderscheidingen universum). Dus de toestanden moet als een relatie uitgedrukt worden met minder onderscheidingen hoewel de weggelaten onderscheidingen eerst als wel relevant beschouwd werden.
De onbekendheid wordt enkel opgelost in de interactie van beide processen waarbij dan een gemeenschappelijk (en altijd voorlopig) onderscheidingen universum als relevant bevonden wordt voor beide processen omdat kan blijken (in de tijd) dat sommige toestanden onmogelijk samen te realiseren zijn en andere toestanden altijd samen gerealiseerd worden. Die onmogelijkheid en tezelfdertijd onvermijdelijkheid karakteriseert dus het interagerend proces en bepaalt zijn eigen tijdslijn van spontaan bereiken van een evenwicht of attractor. De twee processen controleren dus elkaar. Bij interagerende processen is de controle dus altijd dubbel.
Laten we dat eens preciezer formuleren. Neem t1 als een toestand uit het eerste proces en t2 als een toestand uit het tweede proces en veronderstel <t1>t2. Dit is in het ervaren een disjunctie tussen toestanden, merk op dat al de toestanden van het ene proces (die we kunnen noteren als t1i) disjunct of conjunct zouden kunnen zijn met een toestand van het andere proces (die we kunnen noteren als t2j), de toestanden van eenzelfde proces kunnen daarentegen niet conjunct zijn met elkaar, ze sluiten elkaar uit, juist dat is wat we een proces noemen. We merken nu het volgende zeer belangrijk inzicht op: <t1>t2 is volledig equivalent met <t1><<t2>>. Indien t1 ruimer is dan t2, dan geldt dat <t2> ruimer is dan <t1>. Dus voor twee processen die interageren met elkaar zal er altijd een toestand in het ene proces zijn die een toestand in het andere proces bepaalt. De beide processen bepalen elkaar wederzijds. Het ervaren van <t1>t2 is equivalent met het laten gebeuren van <<t1>t2>. Dat betekent dat de conjunctie van <t1>t2 en <<t1>t2> niet ervaren kan worden. De onmogelijkheid van de conjunctie van twee toestanden is nu de definitie van een proces en geeft aanleiding tot de definitie van tijd. De interactie van twee processen zal dus aanleiding geven tot een nieuwe tralie en nieuwe atomen die niet simultaan kunnen verwezenlijkt worden en deze atomen kunnen dus beschouwd worden als toestanden van één en hetzelfde proces en een van de atomen zal dus eerder in de tijd dan de andere atomen waargenomen worden. Dit atoom is dan het begin van een nieuw spontaan proces, met dus een tijd eigen aan dat nieuw proces. Aangezien we bewezen hebben dat de relatie nu één proces induceert, kunnen we hiervoor een doel of attractor definiëren: het doel van de interactie van twee processen. Dat nieuwe doel is dus het doel dat nodig is om de interactie te kunnen sturen van een proces met behulp van weer een ander proces. Noteer dat de operationeel definieerbare tijd van de interactie, dus de tijd waarneembaar in de interactie, slechts zijdelings iets te maken heeft met de operationeel definieerbare tijd in beide processen die los van elkaar zouden beschouwd worden. Gedefinieerd als elkaar uitsluitende toestanden heeft elk proces een eigen tijd.
Het is intuïtief duidelijk dat de conjunctie van a en <a> niet ervaren kan worden, maar het is minder intuïtief duidelijk om te veronderstellen dat de conjunctie van <t1>t2 en <<t1>t2> niet ervaren kan worden (hoewel dit formeel duidelijk is). Toch kan men beseffen dat zowel t1 als t2 toestanden zijn van een ander proces en dus complexen zijn van onderliggende onderscheidingen (die dus van het type a versus <a> zijn) en het dus mogelijk is dat er onderscheidingen zowel gebruikt worden in de realisatie van zowel t1 als t2 maar dat het niet zo moet zijn dat een model voor elk van beide toestanden dezelfde onderscheidingen gebruikt.
De simultaneïteit die in de relatie van interagerende processen gemodelleerd wordt induceert een hiërarchie. De hiërarchie herkennen we in de communicatie tussen de twee processen: van x naar y als een referentiesignaal (dus “a priori”) en van y naar x als een signaal van wat effectief waargenomen of gemeten kan worden (en dus “gebeurd is” en dus “a posteriori”). Het mogelijk of onmogelijk maken van gedrag kan deze hiërarchie tussen de twee processen modelleren. De interpretatie dat onvermijdelijk een gezamenlijk proces kan onderscheiden worden, wordt dan gewoonlijk geassocieerd met het begrip "controle".
We herkennen twee belangrijke patronen in de mogelijke toestanden t:
∀t en ∃t kunnen geïnterpreteerd worden als anticipatie (a priori, vooruitlopen op, feedforward): t kan gekozen worden, of t nu staat voor iets dat positief of iets dat negatief gewaardeerd wil worden. We nemen dus de conventie aan dat, als we t noteren en niet <t>, dat t dan kan gekozen worden. Men spreekt immers van feedforward om een proces te sturen wanneer men veronderstelt dat er iets relevant kan gekozen worden en daartoe moet men dat kunnen anticiperen. Men anticipeert dus iets positiefs (bijvoorbeeld p, en p is dan iets anders dan <p>) of iets dat men wil vermijden (bijvoorbeeld q, en q is dan iets anders dan <q>). Dit betekent nog niet dat er niets onverwachts gebeurt. De veronderstelling is dat al het relevante dat kan gebeuren geanticipeerd kan worden en het andere dat gebeurt voor de keuze a priori irrelevant is of onmogelijk te kiezen, wat niet betekent dat het achteraf niet relevant of belangrijk zou kunnen blijken te zijn. Dit kan echter alleen maar betekenen dat er onderscheidingen moeten toegevoegd worden om het precieze belang te kunnen uitdrukken van het gebeuren dat niet gekozen kon worden. Feedforward zal een interagerend β-proces (y) inschakelen dat een voorspelbaar doel zal bereiken, maar feedforward is ook dat wat een anders spontaan bereikte toestand uit het bestuurde α-proces (x) onmogelijk zal maken wanneer de conjunctie kan georganiseerd worden van een toestand uit het β-proces met een toestand uit het α-proces. Het symbool t staat voor een toestand in een proces, dus alle toestanden sluiten elkaar uit. Het verschil tussen ∀t en ∃t is dat ∀t geldt voor de uitgedrukte relatie vanaf het begin van het proces en ∃t uitdrukt dat het voldoende is dat de relatie voor een latere toestand (eventueel enkel de attractor) geldt. We zullen ∀t dus eerder relateren met een beperkende controle, een probleemoplossende controle, een actie die moet gelden vanaf het begin, wat er ook zou gebeuren, en ∃t met een verbeterende controle, een kansen zoekende controle: het "geloof" dat wat we willen bereiken ook bereikt zal worden zelfs al is het vanaf het begin niet realiseerbaar en zelfs niet duidelijk. Dus ∀t is eerder gelinkt met het anticiperen van een eis en ∃t is eerder gelinkt is met het anticiperen van een wens, een geloof, een hoop, “iets in de verbeelding”. Hiermee komt het verschil tot uiting tussen kennis en creativiteit.
∀<t> en ∃<t> kunnen dan geïnterpreteerd worden als terugkoppeling (a posteriori, feedback): <t> kan enkel gebeuren en kan dus niet gekozen worden, of <t> nu staat voor iets dat positief of iets dat negatief gewaardeerd wil worden. Ook hier geldt dat er enkel iets kan gebeuren als er iets anders gekozen wordt, feedback kan niet los gezien worden van anticipatie en de twee belangrijke patronen in de mogelijke toestanden t kunnen niet los gezien worden van elkaar. Het verschil tussen ∀<t> en ∃<t> is dat ∀<t> geldt voor de relatie vanaf het begin van het proces en ∃<t> drukt uit dat het voldoende is dat de relatie voor een latere toestand geldt (niet noodzakelijker wijze vanaf het begin). Hierbij komt het verschil tot uiting tussen negatieve feedback en positieve feedback. Voor negatieve feedback moet het verschil dat waargenomen wordt vanaf het begin van het proces relevant zijn en waargenomen worden. Voor positieve feedback kunnen de toestanden elkaar opvolgen tot een waarnemingslimiet bereikt wordt, dus een relevant verschil dat niet noodzakelijkerwijze in de begintoestand aanwezig moet zijn.
Hierna volgt de lijst van alle mogelijke relaties van simultaneïteit tussen toestanden in "het x proces" en toestanden in "het y proces" opgesplitst in vier groepen van acht met de focus op proces x (we hadden evengoed de opsplitsing kunnen uitvoeren gefocusseerd op proces y). Er zijn 32 mogelijke relaties van simultaneïteit en we geven telkens de duale interpretatie van wat gekozen wordt en wat enkel kan gebeuren, gezien vanuit het x proces. Door de voorstelling hieronder in vier tabellen die geïnterpreteerd worden vanuit het x proces hebben we geprobeerd recht te doen aan het inzicht dat er een fundamenteel verschil is tussen anticipatie en feedback, wat we woordelijk geformuleerd hebben in de interpretaties van de tweede en derde kolom: anticipatie ("wat kan ik kiezen en dus met zekerheid verwachten") en feedback ("wat kan enkel maar gebeuren") worden vanuit het x proces geïnterpreteerd. De 32 mogelijke relaties tussen twee processen geven dan aanleiding tot 64 interpretaties in de standaard taal. Sommige van de gemodelleerde relaties zijn volledig symmetrisch en zo zullen we interacties kunnen onderscheiden die elkaar symmetrisch volledig bepalen, er is geen simultaneïteit, geen van beide processen domineert het andere in dat geval, beide processen zijn noodzakelijk en voldoende voor elkaar. Deze relaties kunnen dus niet als sturing gebruikt worden. In de tabellen zijn die in gele achtergrond weergegeven. Ook hier zien we een 3&1 patroon (drie relaties die kunnen sturen, één relatie die dat niet kan).
Gemeenschappelijk in de acht relaties hieronder is ∃x (tweede kolom) versus ∀<x> (derde kolom).
Interpretatie van de tweede kolom: sommige punten die men kiest in het x proces realiseren iets of alles dat men wil ervaren in het y proces (positieve anticipatie) of iets of alles dat men wil vermijden (negatieve anticipatie) in het y proces (eerste vier rijen) of maken het onmogelijk dit te realiseren (laatste vier rijen).
Interpretatie van de derde kolom: alles wat men enkel kan laten gebeuren in het x proces wordt bepaald door iets of alles dat men wil ervaren in het y proces (positieve anticipatie) of iets of alles dat men wil vermijden (negatieve anticipatie) in het y proces (eerste vier rijen) of maakt dit onmogelijk (laatste vier rijen).
<xi><<y>j> |
∃x, ∀y, x∈y |
∀<x>, ∃<y>, <y>∈<x> |
<xi><y>j |
∃x, ∃<y>, x∈<y> |
∀<x>, ∀y, y∈<x> |
<xi><yj> |
∃x, ∀<y>, x∈<y> |
∀<x>, ∃y, y∈<x> |
<xi>yj |
∃x, ∃y, x∈y |
∀<x>, ∀<y>, <y>∈<x> |
<<xi><<y>j>> |
∃x, ∀y, x∉y |
∀<x>, ∃<y>, <y>∉<x> |
<<xi><y>j> |
∃x, ∃<y>, x∉<y> |
∀<x>, ∀y, y∉<x> |
<<xi><yj>> |
∃x, ∀<y>, x∉<y> |
∀<x>, ∃y, y∉<x> |
<<xi>yj> |
∃x, ∃y, x∉y |
∀<x>, ∀<y>, <y>∉<x> |
Gemeenschappelijk in de acht relaties hieronder is ∀<x> (tweede kolom) versus ∃x (derde kolom).
Interpretatie van de tweede kolom: alle punten die men enkel kan laten gebeuren in het x proces realiseren iets of alles dat men wil ervaren in het y proces (positieve feedback) of iets of alles dat men wil vermijden (negatieve feedback) in het y proces (eerste vier rijen) of maken het onmogelijk dit te realiseren (laatste vier rijen).
Interpretatie van de derde kolom: sommige punten die men kiest in het x proces worden bepaald door iets of alles dat men wil ervaren in het y proces (positieve feedback) of iets of alles dat men wil vermijden (negatieve feedback) in het y proces (eerste vier rijen) of maakt dit onmogelijk (laatste vier rijen).
xi<<y>j> |
∀<x>, ∀y, <x>∈y |
∃x, ∃<y>, <y>∈x |
xi<y>j |
∀<x>, ∃<y>, <x>∈<y> |
∃x, ∀y, y∈x |
xi<yj> |
∀<x>, ∀<y>, <x>∈<y> |
∃x, ∃y, y∈x |
xiyj |
∀<x>, ∃y, <x>∈y |
∃x, ∀<y>, <y>∈x |
<xi<<y>j>> |
∀<x>, ∀y, <x>∉y |
∃x, ∃<y>, <y>∉x |
<xi<y>j> |
∀<x>, ∃<y>, <x>∉<y> |
∃x, ∀y, y∉x |
<xi<yj>> |
∀<x>, ∀<y>, <x>∉<y> |
∃x, ∃y, y∉x |
<xiyj> |
∀<x>, ∃y, <x>∉y |
∃x, ∀<y>, <y>∉x |
Gemeenschappelijk in de acht relaties hieronder is ∃<x> (tweede kolom) versus ∀x (derde kolom).
Interpretatie van de tweede kolom: sommige punten die enkel kunnen gebeuren in het x proces realiseren iets of alles dat men wil ervaren in het y proces (positieve feedback) of iets of alles dat men wil vermijden (negatieve feedback) in het y proces (eerste vier rijen) of maken het onmogelijk dit te realiseren (laatste vier rijen).
Interpretatie van de derde kolom: alles wat kiest in het x proces wordt bepaald door iets of alles dat men wil ervaren in het y proces (positieve feedback) of iets of alles dat men wil vermijden (negatieve feedback) in het y proces (eerste vier rijen) of maakt dit onmogelijk (laatste vier rijen).
<<x>i><<y>j> |
∃<x>, ∀y, <x>∈y |
∀x, ∃<y>, <y>∈x |
<<x>i><y>j |
∃<x>, ∃<y>, <x>∈<y> |
∀x, ∀y, y∈x |
<<x>i><yj> |
∃<x>, ∀<y>, <x>∈<y> |
∀x, ∃y, y∈x |
<<x>i>yj |
∃<x>, ∃y, <x>∈y |
∀x, ∀<y>, <y>∈x |
<<<x>i><<y>j>> |
∃<x>, ∀y, <x>∉y |
∀x, ∃<y>, <y>∉x |
<<<x>i><y>j> |
∃<x>, ∃<y>, <x>∉<y> |
∀x, ∀y, y∉x |
<<<x>i><yj>> |
∃<x>, ∀<y>, <x>∉<y> |
∀x, ∃y, y∉x |
<<<x>i>yj> |
∃<x>, ∃y, <x>∉y |
∀x, ∀<y>, <y>∉x |
Gemeenschappelijk in de acht relaties hieronder is ∀x (tweede kolom) versus ∃<x> (derde kolom).
Interpretatie van de tweede kolom: alle punten die men kiest in het x proces realiseren iets of alles dat men wil ervaren in het y proces (positieve anticipatie) of iets of alles dat men wil vermijden (negatieve anticipatie) in het y proces (eerste vier rijen) of maken het onmogelijk dit te realiseren (laatste vier rijen).
Interpretatie van de derde kolom: sommige punten die enkel kunnen gebeuren in het x proces worden bepaald door iets of alles dat men wil ervaren in het y proces (positieve anticipatie) of iets of alles dat men wil vermijden (negatieve anticipatie) in het y proces (eerste vier rijen) of maakt dit onmogelijk (laatste vier rijen).
<x>i<<y>j> |
∀x, ∀y, x∈y |
∃<x>, ∃<y>, <y>∈<x> |
<x>i<y>j |
∀x, ∃<y>, x∈<y> |
∃<x>, ∀y, y∈<x> |
<x>i<yj> |
∀x, ∀<y>, x∈<y> |
∃<x>, ∃y, y∈<x> |
<x>iyj |
∀x, ∃y, x∈y |
∃<x>, ∀<y>, <y>∈<x> |
<<x>i<<y>j>> |
∀x, ∀y, x∉y |
∃<x>, ∃<y>, <y>∉<x> |
<<x>i<y>j> |
∀x, ∃<y>, x∉<y> |
∃<x>, ∀y, y∉<x> |
<<x>i<yj>> |
∀x, ∀<y>, x∉<y> |
∃<x>, ∃y, y∉<x> |
<<x>iyj> |
∀x, ∃y, x∉y |
∃<x>, ∀<y>, <y>∉<x> |
Merk op dat de interpretatie ∀<t> altijd gepaard gaat met de interpretatie ∃t en dat de interpretatie ∃<t> altijd gepaard gaat met de interpretatie ∀t. Dit betekent dat negatieve feedback niet noodzakelijk equivalent is met een volledige anticipatie vanaf het begin van de interactie (een "eis"), maar dat dit mogelijk is maar daarentegen dat positieve feedback altijd equivalent is met de anticipatie van iets anders vanaf het begin van de interactie. Dit illustreert heel mooi dat creativiteit natuurlijk en noodzakelijk is in een proces dat operationeel te gronden is.