Het inzicht dat “onmogelijkheid en onvermijdelijkheid” de essentie is van “tijd” leidt tot de introductie van het begrip “spoor”, begrip dat we kunnen gebruiken om dynamiek te modelleren in het haakformalisme. Een spoor kunnen we beschouwen als een symbool dat enkel kan gebeuren en later kan gekozen worden. Een spoor kan momentaan de waarde <<>> hebben, een spoor kan later momentaan de waarde <> hebben, maar een spoor kan ook een willekeurig symbool zijn waarnaar kan gerefereerd worden als “mogelijk <<>>”, wat we een eerste stap in de abstractie genoemd hebben. In dat laatste geval zal dit onvermijdelijk een element zijn van een repertorium. Een repertorium van sporen zullen we nu een medium noemen met de bijkomende veronderstelling dat punten van een medium enkel kunnen gebeuren: de structuur van een medium wordt duidelijk door de relatie “indien dit gebeurt, dan gebeurt ook dat”. Om een medium te representeren hebben we dus ook niet méér nodig dan twee patronen: <si> versus si. Het genereren van sporen wordt gemodelleerd door het creatief product met ℵ. Aangezien sporen niet ingebouwd worden in de blijvende tralie van de dynamische werkelijkheid zijn ze iets anders dan de interne symbolen die in de blijvende tralie gebruikt worden. Die interne symbolen zouden we ook “concepten” kunnen noemen. Sporen (extern) en concepten (intern) zijn gerelateerd aan elkaar doordat ze gemodelleerd kunnen worden als de componenten van duale orthogonale basissen, een interne basis en een externe basis. We zullen daarenboven de sporen als externe symbolen kunnen gebruiken waardoor een agens met zichzelf kan communiceren en zijn interne concepten kan aanpassen, maar waardoor ook communicatie mogelijk wordt met andere agentia die sporen nalaten en sporen als symbolen kunnen gebruiken. In het eerste geval komt dit bijvoorbeeld overeen met hoe de systeemtheoreticus Niklas Luhmann sporen op fiches (in “Zettelkasten”) als tweede geheugen (Zweitgedächtnis) gebruikte en zo voor een externe kennisbron ging zorgen, wat nu voor iedereen beschikbaar is in een computer geheugen. In het tweede geval maken de sporen samenwerking of tegenwerking tussen agentia mogelijk, zelfs als de agentia geen fysisch contact hebben met elkaar, en zelfs als de agentia “niet willen” samenwerken of tegenwerken. Dit noemt men stigmergie (stigmergy is an indirect, mediated mechanism of coordination between actions, in which the trace of an action left on a medium stimulates the performance of a subsequent action. Francis Heylighen). Een spoor zullen we dus ook definiëren als een verschil dat een verschil maakt in een intern of extern medium voor een bepaald agens, medium dat de potentiële werkelijkheid is waarin een agens dynamisch is. Een spoor is slechts op één moment simultaan “intern aan het agens” en “extern aan het agens”. Sporen beïnvloeden een medium en worden door een medium beïnvloed. (The medium is that part of the world that undergoes changes through the actions, and whose states are sensed as conditions for further actions. The medium is a non-trivial entity, since many aspects of the world are either not affected by actions, or not perceivable as conditions for new actions, Francis Heylighen).

Sporen uit verschillende media kunnen elkaars rol spiegelen. Veronderstel spoor S uit een medium met kapitale letters, en spoor s uit een medium met onderkast letters. In het medium dat beide overkoepelt (en waarbij het onderscheid tussen kapitaal en onderkast niet beschouwd wordt) zal S•s, indien niet verschillend van <<>>, uitdrukken dat S en s dezelfde rol spelen.

Voorbeelden

Die beïnvloeding is momentaan in een proces en verschillende sporen sluiten elkaar dus uit (inderdaad, een spoor is potentieel of heeft waarde <<>>). In het medium kunnen sporen zeer vluchtig zijn of ze kunnen stabiel zijn. In het laatste geval kunnen ze gebruikt worden om het genererende proces als potentialiteit te reconstrueren, of kunnen ze gebruikt worden in een ander proces om een andere dynamische tralie te construeren. Beschikbaarheid is hier een andere naam voor potentieel te gebruiken, namelijk bruikbaar om een potentiële tralie op te spannen. “Nog niet beschikbaar” noemen we wat zou kunnen gebeuren gezien vanaf een “vroeger standpunt”, “niet meer beschikbaar” noemen we wat niet meer kan gekozen worden (waarbij dan iets anders zou gebeuren) gezien vanaf een “later standpunt”.

Niet alle sporen zijn blijvend, wat betekent dat niet alle processen als een potentiële structuur (indien..., dan... constructie) kunnen opgebouwd (of gereconstrueerd) kunnen worden, het is onvermijdelijk dat we een geschikte keuze van sporen moeten maken om het begrip “verleden in de tijd” of “toekomst in de tijd” te kunnen modelleren. Als we het verleden construeren noemen we dat “re-construeren”, als we de toekomst construeren dan noemen we dat “anticiperen”. Die constructie gebeurt op basis van sporen en is dus onvermijdelijk benaderd en mee bepaald door de media (repertoria) die beschikbaar en relevant zijn voor het construerend agens.

Media die niet interageren, waartussen geen relaties mogelijk zijn, zijn onafhankelijk van elkaar. Het is mogelijk om aspecten van het ene medium en aspecten van het andere medium te combineren tot een “indien…, dan...” constructie zonder dat dit ooit waargenomen kan worden.

Er zit structuur in de potentiële sporen die enkel kunnen gebeuren, en die we “extern” noemen omdat ze niet meer vrij “te kiezen zijn of niet” (aangezien ze onvermijdelijk simultaan gebeuren wanneer we een keuze maken).

Er zit ook structuur in de mogelijkheden die enkel ervaren kunnen worden, en die we “intern” noemen omdat ze niet meer vrij “te kiezen zijn of niet” (aangezien we ze onvermijdelijk simultaan kiezen wanneer we een keuze maken).

Beide structuren zijn deels gecollapste tralies en worden door de relatie van relevantie beschreven. De ruimte van de potentiële punten die zowel kunnen gekozen worden en kunnen gebeuren zit hiertussen, dat is dus de niet gecollapste ruimte. Die interne sporen zijn concepten die aan variatie onderhevig zijn. Die externe sporen zijn “symbolen in de omgeving” die aan variatie onderhevig zijn. Er is dus geen functioneel verschil tussen (externe) sporen en (interne) concepten en dit wordt dan cognitie (intern) of stigmergie (extern) genoemd.