Het fundamenteel idee van relativiteit is dat we zouden willen begrijpen en modelleren hoe het komt dat de werkelijkheid onafhankelijk kan verondersteld worden van de modellen die we gebruiken om deze te beschrijven, hoe de werkelijkheid op verschillende manieren te anticiperen is en hoe er toch mee kan geïnterageerd worden vanuit verschillende standpunten. Het is immers duidelijk dat we, hoewel we ons in verschillende toestanden kunnen bevinden, toch met elkaar kunnen communiceren.

Referentieframe

Een typisch voorbeeld van een model wordt een referentieframe genoemd van waaruit een agens een lokale toestand beschrijft: welke waarderingen of zelfs intensiteiten (getallen) het agens ook zou moeten verbinden aan eigenschappen van objecten “daarbuiten” (bijvoorbeeld hun aanwezigheid, misschien zelfs posities), toch begrijpen we dat het gedrag van die objecten door die waarderingen niet veranderd wordt, enkel de manier van beschrijven moet aangepast worden aan elk gekozen referentieframe. Het referentieframe met zijn geometrische a priori’s zullen we nu kunnen vervangen door een onderscheidingen universum. Bijvoorbeeld in het domein van de geometrie: een eigenschap van verschillende geometrische posities is de afstand ertussen en we kunnen die afstand vanuit verschillende referentieframes beschrijven zodanig dat we die met elkaar kunnen communiceren en we dan begrijpen dat we “hetzelfde aspect” (de constructie “afstand”) bedoelen. Wat we dan bedoelen is een relatie die een symmetrie is. De verandering moet kunnen beschreven worden in dat referentieframe en dus kan dat referentieframe geen invariante zijn van de verandering: het onderscheidingen universum moet opgespannen worden door onderscheidingen die veranderen, maar ook door onderscheidingen die niet veranderen. Het referentieframe verwijst naar de onderscheidingen die veranderen, het is asymmetrisch voor de verandering, een ander referentieframe geeft andere getallen terwijl de afstand die hiermee beschreven wordt dezelfde is voor elk referentieframe. De manier waarop we daarover praten maakt gebruik van het begrip “snelheid” en dit is een begrip dat veel a priori veronderstelt (zowel “geometrische eigenschap” als “tijd” worden als evidenties aanvaard) en daardoor zeer weinig onderzocht werd. We zeggen dat “de snelheid van een voorwerp ten opzichte van ons” even groot is als “de snelheid die wij hebben ten opzichte van het voorwerp” en dit wordt zonder morren aanvaard omdat dit op spectaculaire manier door iedereen (die kan zien) kan ervaren worden die zich in een trein bevindt naast een andere trein die in het station vertrekt.

In het haakformalisme kunnen we beide evidenties op een operationele manier construeren uit de hypothese dat we getallen kunnen vinden (“geometrie-achtig”) als sporen van toestanden die elkaar uitsluiten (“tijd-achtig).

Een niet geometrisch uitgangspunt

Het kan verbazend zijn maar om asymmetrie en symmetrie te onderzoeken hebben we niet meer nodig dan te veronderstellen dat we beschikken over een reeks getallen ni met i=0, 1, …, j van metingen van intensiteiten van een toestand waarmee we ons afvragen of deze reeks zou gegenereerd worden door één tralie, één werkelijkheid. Daartoe interpreteren we de reeks getallen (ni van metingen van intensiteiten van een toestand) op het meest abstracte niveau dat we aankunnen. Elk getal is dus de intensiteit van een eenheid waarbij de intensiteit gelijk kan zijn aan nul en de eenheid verschillend moet zijn van nul. Elk getal is dus een m/n waarbij n verschillend moet zijn van nul. Sommige getallen zijn te kiezen (de rationale getallen), sommige getallen kunnen enkel gebeuren (de reële getallen). Aangezien er altijd ook iets anders gebeurt dan datgene waarvoor we kiezen, zullen we ook in de getallenwereld twee reeksen getallen nodig hebben. Daarenboven willen we dat alle bekende wiskundige bewerkingen leiden tot een nieuw getal en dat betekent dat we ook moeten veronderstellen dat n verschillend moet zijn van 1, n is dus een dubbelgetal van het type n=1/(1±k) omdat dan m=(1±k)-x (met 0<k<1) een nieuw getal kan zijn voor gelijk welke keuze van x. De keuze voor x=2 is een bijzondere keuze omdat we daarmee alle mogelijke relaties in een tralie van getallen kunnen modelleren.

Voor n=1/(1+k) zijn de grenzen die niet bereikt worden -1 en oneindig.

Voor n=1/(1-k) zijn de grenzen die niet bereikt worden 1 en oneindig.

We kunnen dan met die getallen patronen zoeken, bijvoorbeeld door te vergelijken met een reeds bekende reeks, n’i met i=0….j. We vragen ons dan bijvoorbeeld af of er een patroon is in de verhouding ni/n’i of in een meer ingewikkeld wiskundig verband want we kunnen met de bestaande reeks ook een nieuwe reeks maken van verhoudingen (ni-ni+1)/(ni+ni+1) van opeenvolgende getallen en dan patronen zoeken in die nieuwe reeks enz… Het is daarbij belangrijk dat we onszelf niet blokkeren in een interpretatie en daarom hebben we het concept “processnelheid” zeer uitgebreid onderzocht als basis van de verhouding ni/n’i. De keuze voor processen weerspiegelt de keuze voor het specifieke van elkaar uitsluitende toestanden en dit is te meten aan de (elkaar uitsluitende, onmogelijk simultane) stappen in een proces. Wat we dan bestuderen is de relativiteit van processen: het proces dat een willekeurige agens meemaakt zal door een andere agens op een andere manier meegemaakt worden.

Relativiteit zal zich dan op verschillende manieren manifesteren