Door de analogie uit te werken van een visuele waarneming vanuit een fysisch standpunt kunnen we aantonen waar we met het haakformalisme naar toe willen.
Het begrip “standpunt” is ontstaan in de visuele waarneming van de fysische realiteit en drukt uit dat de visuele ervaring van de werkelijkheid niet toelaat om sommige aspecten ervan simultaan waar te nemen ondanks het feit dat ze wel waarneembaar zijn vanuit een andere ervaring. Het begrip “standpunt” wordt in het haakformalisme gemodelleerd door ELKE welgevormde haakuitdrukking. Een welgevormde haakuitdrukking is een “indien... dan...” constructie die de onvermijdelijkheid van sommige ervaringen of de onmogelijkheid van sommige andere ervaringen in één focus weergeeft. Hoe deze met elkaar samenhangen wordt beschreven door de relatie van simultaneïteit.
Stel: voor mij staat een object dat eruit ziet als een kop om uit te drinken. Het object is cilindervormig, niet transparant, 9 cm hoog, 7 cm diameter en staat met de opening bovenaan. Visueel is dit waarneembaar vanuit mijn standpunt. Maar ik zie niet alleen die kop, indien ik die kop wil grijpen dan kan ik ernaar grijpen, vanuit mijn standpunt is hij potentieel ook grijpbaar. Stel dat ik grijp en de kop dichterbij breng waardoor hij roteert. Het relatieve standpunt van de kop en mezelf verandert zodanig dat ik plots zie dat hij een handgreep heeft, handgreep die vanuit mijn eerste standpunt niet zichtbaar was. De entiteit “kop” is daardoor voor mij veranderd en ik begrijp dat, als ik zelf ten opzichte van de kop van standpunt zou veranderd zijn, dat ik dan onmiddellijk zou begrepen hebben dat de kop een eenvoudige handgreep heeft, waarmee ik van meet af aan kon rekening houden indien ik de kop had willen grijpen.
Had ik van op voorhand kunnen veronderstellen dat de entiteit “kop” mij zou verrassen op sommige aspecten? Ja natuurlijk, ik wist op voorhand dat ik bijvoorbeeld de kleur van de “achterkant” niet zeker kan kennen. Indien dat evident lijkt, denk dan maar even dat we slechts een beeld hebben van de achterkant van de maan sinds 1959. Pas vanaf dan konden wetenschappers beginnen met een verklaring te zoeken voor de niet op voorhand te verwachte verschillen. Alles wat daarvoor bekend was over dat deel van de maan was enkel maar speculatie. Pas in 1968 kon een mens met eigen ogen die achterkant zien, en wie weet zal ooit daar iemand lopen en andere ervaringen kunnen beschrijven...
Had ik van op voorhand kunnen veronderstellen dat de entiteit “kop” mij niet zou verrassen op sommige aspecten? Ja natuurlijk, ik kan me bijvoorbeeld sommige afmetingen van handgrepen inbeelden die zo groot zijn dat ze hoe dan ook zouden gezien geweest zijn vanaf mijn eerste standpunt, immers door de kop te modelleren kan ik op voorhand daar een ruimtelijke begrenzing voor construeren. Indien dat evident lijkt, besef dan dat slechts vanaf 1350 het inzicht ontstaan is dat dit wiskundig goed kan onderbouwd worden met enkel maar rechte lijnen omdat zij de lichtstralen kunnen modelleren. De beeldcultuur van de middeleeuwen was symbolisch, niet realistisch. Er bestonden geschriften en tekeningen, zeker, maar de enige vorm van niet mondelinge communicatie die in staat was om fundamentele waarden van de beschaving door te geven voor veel mensen (en ook over generaties heen zonder veel vertekeningen) was om deze in beelden uit te drukken. Uiteraard was de boekdrukkunst nog niet uitgevonden. Wat het langst overeind bleef waren gebouwen, bas-reliefs op de gebouwen en beeldhouwwerken. Vanaf de vroege renaissance werd de antieke wereld stilaan herontdekt en dat was een openbaring: blijkbaar kon men vroeger ook op een andere manier naar de werkelijkheid kijken dan enkel binnen de middeleeuwse categorieën. In die tijd leefde Filippo Brunelleschi (1377-1446). Hij werd geïnspireerd door tientallen voorgangers die met perspectief geëxperimenteerd hadden en die het probeerden te doorgronden en die daardoor een meer realistische (overeenkomend met de zuivere visuele ervaring van mensen) beeldcultuur mogelijk maakten. Met zijn beroemd geworden (maar niet bewaarde) beschilderde paneeltjes met een gat in, en een spiegel liet hij zijn collega’s effectief ervaren dat elke mens een object op een andere manier ziet, maar dat dit enkel afhangt van het ingenomen standpunt en dat dit levensecht (“ervaringsecht”) kon gemodelleerd worden.
Brunelleschi liet ervaren dat dit door iedereen kan gereconstrueerd worden door dit standpunt effectief te gaan innemen. Dat kon hij door zijn inzicht in perspectief. Door te experimenteren met perspectief kregen veel kunstenaars vanaf de vroege renaissance de (in wezen wiskundige) tools om de werkelijkheid te tonen los van de gevestigde hiërarchieën en machtsposities, een werkelijkheid zoals ze door elke mens vanuit zijn/haar eigen standpunt ZELF kan waargenomen worden. Brunelleschi ontsloot een gebied dat kon geëxploreerd worden door gewone mensen zonder dat ze de overgeleverde en operationeel niet te controleren kennis moesten benutten. Operationeel, want dit is ontstaan vanuit een praktische nood: Brunelleschi ontwierp gebouwen en hij moest die dus zo realistisch mogelijk tekenen om te kunnen communiceren met de opdrachtgevers en de bouwers ervan. Brunelleschi gebruikte daarvoor een setting die meer de karakteristieken heeft van een model dan van een prototype: twee modellen kwamen met elkaar overeen: het model van de tekening en het model van het unieke standpunt. De waarnemingssetting maakt waarneembaar dat een standpunt uniek is, kan en mag zijn. Degene die het standpunt inneemt moet dan wel weg gaan van dat ingenomen standpunt en iemand anders daar laten staan om de toepasbaarheid van het model te demonstreren. Als men niet op EXACT de juiste plaats staat dan neemt men een afwijking waar van wat Brunelleschi geschilderd heeft. En op die plaats kan slechts één persoon staan. Die effectieve waarneming was blijkbaar nodig in de middeleeuwen (we kunnen ons nu moeilijk voorstellen hoe de middeleeuwers de werkelijkheid modelleerden volgens de bestaande overgeleverde “kerkelijke” categorieën enz…). Het idee van “model van de werkelijkheid” was op dat moment dus zo revolutionair dat we ons dat niet meer kunnen voorstellen.
Hiermee willen we aantonen dat voor het begrip “standpunt” slechts twee aspecten goed moeten begrepen worden:
De entiteit die waargenomen wordt vanuit verschillende standpunten is een constructie: het is een eventueel zeer uitgebreide tabel van operationeel zeer precieze uitdrukkingen van het type: “indien ... dan ...”. Die constructie wordt in het haakformalisme gemodelleerd door de simultaneïteit.
Sommige aspecten kunnen onmogelijk simultaan waargenomen worden: vanuit een bepaald standpunt sluiten ze onvermijdelijk elkaar uit. De eigenschap van elkaar uitsluitende aspecten wordt in het haakformalisme gemodelleerd doordat de conjunctie van die aspecten de waarde <<>> toegewezen krijgt en de daarmee onvermijdelijk samenhangende waarnemingshorizon.
Met het haakformalisme kunnen we een “indien... dan...” werkelijkheid opspannen die we op verschillende manieren kunnen laten collapsen in ervaring om aan te tonen dat sommige aspecten van die werkelijkheid slechts voor bepaalde standpunten (operationeel ervaarbare onderscheidingen) relevant zijn en dat standpunten naar elkaar kunnen getransformeerd worden op een coherente manier. Het revolutionaire van deze aanpak dringt evenwel moeilijk door in een wetenschap die enkel op zoek is naar een “waarheid” die onafhankelijk zou zijn van een standpunt en niet geïnteresseerd is in de onvermijdelijke subjectieve generator van die waarheid. Ontwerpers hebben het er minder moeilijk mee. Het is meer vanzelfsprekend voor ontwerpers dat ze in staat zijn producten, interacties, systemen, omgevingen voor te bereiden die door elke stakeholder op een andere manier kan gerealiseerd worden in een ervaring, en dus een andere betekenis krijgt vanuit een ander standpunt. Het revolutionaire in het begin van de 21ste eeuw is dat we prototypes moeten maken om de interactie met stakeholders mogelijk te maken en hen effectief te laten deelhebben in het proces van waarde creatie: wat een stakeholder van waarde vindt (vanuit zijn/haar standpunt) dat vindt de ontwerper ook van waarde (zelfs al kan hij dat standpunt niet innemen). Het revolutionaire tegenwoordig is dat we de evolutie meemaken van een product naar een evoluerende context, van een eindtoestand naar een duurzaam evoluerende interactie van agentia in hun context. Daarvoor zijn materiële prototypes nodig. Een materieel prototype is altijd meer dan het bedoelde model omdat het een ongekend aantal aspecten kan hebben, en die aspecten kunnen door iedereen anders ervaren worden (“indien stakeholder A interageert met het prototype dan zal hij …” kan heel verschillend zijn van “indien stakeholder B interageert met het prototype dan zal hij ….”). Dit kunnen we zeer helder demonsteren met het werpen van een dobbelsteen: zonder het materieel werpen van de dobbelsteen kan de heel complexe context niet geëvoceerd worden die wel heel spontaan door verschillende stakeholders in werkelijkheid kan verondersteld worden.