Een simultaneïteitsinterval tussen p en q hebben we voorgesteld als het creatief product (<p>⊗q)y waarbij p als supremum en q als infimum functioneert. In het getallendomein hebben <p>, y en q dezelfde waarde en aangezien elke y dezelfde waarde heeft als elke andere y (bijvoorbeeld de laatst toegevoegde onderscheiding), is een invers gedefinieerd en zijn de twee eenheden van het invers <p> en q. Wat zijn nu die twee eenheden?

In het getallendomein is het simultaneïtsinterval niet anders dan <xn><<x>n> ∼ <xn>•<<x>n>. We merken nu op dat geldt voor elke n:

<xn><<x>n> ∼ <xn>•<<x>n> ∼ <ℵxn-1><<ℵ><x>n-1> ∼ (<xn-1>⊗<x>n-1) dus de ene eenheid is <xn-1> en de andere eenheid is <x>n-1. Voor n=1 zijn <xn-1> en <x>n-1 niet verschillend, dus het product is <x1>•<x1> en dit is niet anders dan <<>>, de eenheid van het vectorproduct.

Vermenigvuldigen we de ene eenheid <xn-1> met m (met 0≤m<∞), dan moeten we de andere eenheid <x>n-1 vermenigvuldigen met m-1 om er voor te zorgen dat het “product niet verschillend van nevenschikking” <xn><<x>n> ∼<xn>•<<x>n> niet verandert. Dit is de vermenigvuldiging (en dus ook deling) in het getallendomein. We kunnen m-1 ook voorstellen als k met 0<k≤1. We tonen trouwens aan dat de bekende commutativiteit van de getallen geïnterpreteerd kan worden als het verschil tussen twee “eenheden": een die gelijk kan worden aan nul, en een die nooit gelijk kan zijn aan nul. Dit is niet anders dan het verschil tussen een eenheid en een intensiteit.

In het getallendomein stellen we het aantal onderscheidingen y waarmee het interval kan opgesplitst worden in elkaar uitsluitende intervallen voor als het getal n. De intervallen sluiten elkaar uit doordat ze allemaal dezelfde waarde hebben, en om ons dat te kunnen voorstellen veronderstellen we dat die waarde gelijk is aan <<>>. Dus y1 is niet anders dan <x1><<x>1> en yi is niet anders dan <xi><<x>i>. Een hogere i impliceert een lagere i (afhankelijk van het gebeuren of het ervaren). Dan wordt de uitdrukking <<<p>y1><<y1>y2><<y2>q>> voorgesteld door <<<p><xn><<x>n>><<<xn><<x>n>><xn-1><<x>n-1>><<<xn-1><<x>n-1>>q>> in het gebeuren (omgekeerd zou gelden in het ervaren). Aangezien <<xn><<x>n>><xn-1><<x>n-1> niet anders is dan <> is <<<p>y1><<y1>y2><<y2>q>> ook te schrijven als <<<p><xn><<x>n>>><<<xn-1><<x>n-1>>q>>. Een groter getal impliceert een kleiner getal voor de som, maar niet voor het product (5 impliceert 3, impliceert 2 enz… voor de operatie som, maar 5 impliceert enkel 5 en 1 voor de operatie product).

Aangezien we altijd ervaren geldt dat er ons altijd een veelheid gebeurt.

Tellen is het maken van een som

Deze inzichten hebben een groot gevolg voor het verschil tussen een intensiteit en een eenheid in een bepaald universum.

We tonen nu aan dat de minimale maar meest algemene voorstelling van een getal dat een eenheid kan modelleren (die een intensiteit kan krijgen en een invers voor gelijk welke operatie) de voorstelling 1/(1±k) is. Is k verschillend van nul dan is de eenheid verschillend van 1 (waarbij k geen geheel getal moet zijn) en de intensiteit als exponent modelleert de gelijkwaardigheid van termen in de macht als laatst toegevoegde onderscheiding. We maken dus een keuze van grondtal (eenheid) en dan kiezen we een getal in de termen van de exponent, termen die allemaal evenwaardig zijn en we kunnen altijd een vertaling vinden van een kwantificering met andere eenheden en intensiteiten. Dat levert dan verschillende vormen aan van schalen die hetzelfde kunnen uitdrukken.




Besluit

Een eenheid moeten we onderscheiden van een intensiteit. Wat we tellen (de eenheid) moeten we onderscheiden van de hoeveelheid die we tellen (de intensiteit). Een eenheid is iets anders dan een intensiteit ook in het getallendomein. Een eenheid kan niet meer gehalveerd worden, laat staan gelijk worden aan nul. Een intensiteit kan gehalveerd worden en ook gelijk zijn aan nul.

Dit komt het duidelijkst tot uiting in het getallendomein wanneer we positieve en negatieve exponenten gebruiken: in n+m (eenheid n, intensiteit m) kan n gelijk welke waarde innemen, in n-m kan n gelijk welke waarde innemen op voorwaarde dat deze verschilt van nul. Hierbij kan m, waaraan geen eisen moeten gesteld worden, alleen maar een rol spelen als n verschilt van 1. Het patroon dat aan beide voorwaarden voldoet is n=1/(1±k) waarin k verschillend moet zijn van nul en verschillend van 1. Het meest universele patroon waarmee getallen kunnen opgebouwd worden die zich als eenheid met intensiteit kunnen gedragen is dus (1±n)-m. Hierin is (1±n) een volwaardig dubbelgetal, dus een getal waarbij n verschilt van nul. Dit patroon genereert trouwens het getal van Euler en zijn invers.

Transformaties van deze getallen zijn de uitdrukking van de relativiteit van het aantal onderscheidingen die een universum opspannen.