Processen kunnen waargenomen worden dank zij de sporen (symbolen) die ze achterlaten in een medium (repertorium, onderscheidingen universum). Verschillende processen kunnen met elkaar gekoppeld worden en dan ontstaat een dynamiek in meerdere dimensies. De koppeling herkennen we als een van de outputs van een proces niet kan onderscheiden worden van een van de inputs van een ander proces. Op dat moment (en misschien enkel op dat moment, enkel met die laatst toegevoegde onderscheiding) delen ze eenzelfde medium: het resultaat is dan uitdrukbaar in hetzelfde onderscheidingen universum, in hetzelfde repertorium en ze bevinden zich in dezelfde toestand. Enkel wanneer processen sporen produceren in hetzelfde medium dan kunnen ze in competitie treden met elkaar of kan er synergie ontstaan. Het ene proces kan dan het andere tegenwerken of versterken. Pas dan kan er ook evenwicht ontstaan en een nieuwe entiteit die een nieuw gedrag vertoont.
Wanneer een spoor een noodzakelijke voorwaarde is om een ander spoor te genereren dan ontstaat een sequentieel verband tussen de sporen, ze hebben dan ooit eens minstens één universum gedeeld. Dan is er ook regeling mogelijk van een proces en is een causale modellering mogelijk. De regeling zal dan gebeuren met behulp van sommige sporen die een voldoende voorwaarde zijn voor andere. Zo niet, dan is er een parallel verband, dan zijn de sporen onafhankelijk van elkaar en kan er altijd verondersteld worden dat er een keuzevrijheid is in een groter onderscheidingen universum. Een sequentieel verband is dus gekenmerkt doordat er een momentane conjunctie (beperking) geldt voor elke toestand: de conjuncties sluiten elkaar uit, een parallel verband is dus gekenmerkt als een disjunctie (mogelijkheid) in elke toestand. Sequentieel zijn de verbanden tussen een aantal stappen in het proces onmiddellijk duidelijk door de strikte ordening die ontstaat tussen de sporen “in de tijd” of “in de ruimte”, parallel zouden verbanden kunnen altijd verondersteld worden en later kan de relevantie hiervan nog blijken. Sommige processen die hetzelfde soort spoor achterlaten zijn sneller dan andere. Ze laten “tussen” elkaar uitsluitende toestanden, dus “per stap”, minder sporen achter. Snelheid kunnen we meten door een eigenwaarde, namelijk de verhouding tussen de intensiteit van twee opeenvolgende toestanden. Een sequentieel verband is dus niet-lineair. Dit betekent dat niet alle toestanden van dezelfde soort zijn en dus is het aantal toestanden niet telbaar (men kan niet zomaar een som veronderstellen aangezien een latere toestand een vorige impliceert). Het niet-lineair verband wordt gemodelleerd met de eigenwaarde (de verhouding van de intensiteit van twee opeenvolgende toestanden) en we kunnen aantonen dat de meest eenvoudige aanname een exponentieel verband genereert. Een sequentieel verband maakt structuur waarneembaar (“re”construeerbaar), een parallel verband laat de waarneembaarheid van structuur nog volledig open.
Een parallel verband is er wanneer twee verschillende processen simultaan doorgaan in hetzelfde medium (bijvoorbeeld op dit ogenblik rijdt er een trein tussen Gent en Brussel en graast er in koe in Denderleeuw). Maar er is ook een parallel verband wanneer één proces simultaan in verschillende media doorgaat. Een voorbeeld van dit laatste is het aspect “aantal ogen bovenaan de dobbelsteen”, “richting van de ribben” en “positie in de teerlingbak” bij het gooien van een dobbelsteen. Het aantal ogen van de dobbelsteen is een spoor in medium 1, de richting van de ribben is een spoor in medium 2, de positie is een spoor in medium 3. Er gaat maar één proces door: het gooien van een dobbelsteen en het verband tussen beide sporen is er enkel op het niveau van de teerlingbak die eisen stelt aan de erkenning dat een relevant proces doorgegaan is. De conjunctie van die media (repertoria, onderscheidingen universa) is dan niet onmogelijk, het is inderdaad denkbaar dat een willekeurig aantal ogen gecombineerd wordt met een willekeurige richting van de ribben en een willekeurige positie binnen de teerlingbak ondanks het feit dat een bepaalde combinatie die gekozen zou kunnen worden nooit zal waargenomen worden en een waargenomen combinatie nooit kan gekozen worden. Parallelle verbanden kunnen altijd verondersteld worden en worden enkel door onze creativiteit beperkt.
De logische structuur van een sequentieel verband tussen een spoor A en een spoor B is een conjunctie: een voldoende voorwaarde voor het verband is dat ze beide op een bepaald moment aanwezig zijn (de toestand is dan een conjunctie). De logische structuur van een parallel verband tussen een spoor A en een spoor B is een disjunctie: een voldoende voorwaarde voor een verband is dat minstens een van beide op een bepaald moment aanwezig is (de toestand is dan een disjunctie).
Elke logische structuur kan als een conjunctie van disjuncties of als een disjunctie van conjuncties voorgesteld worden. De enige uitzonderingen zijn de atomen die alleen ofwel als een conjunctie ofwel als een disjunctie kunnen voorgesteld worden. Zij modelleren gedrag. Dus elke logische structuur die als eenheid kan functioneren (en niet als gedrag van die eenheid) kan als een netwerk van seriële of parallelle relaties (verbanden, schakelingen) gemodelleerd worden. De afgeleide naar de laatst toegevoegde onderscheiding genereert een atoombuur die een entiteit kan zijn en die altijd zowel als conjunctie als disjunctie kan voorgesteld worden. Inderdaad, neem twee toestanden A en B en vorm de atoombuur A•B. In welgevormde haakuitdrukking is dit <A<B>><<A>B> als disjunctie geschreven en <<<A><B>><AB>> als conjunctie geschreven. Conjunctie van eenheden is gelijk aan disjunctie van andere eenheden.