Alle welgevormde haakuitdrukkingen kunnen in twee onderscheidingen uitgedrukt worden. We kunnen a in een twee onderscheidingen universum voorstellen als een kolomvector, de kolomvector van het 1-splitsing universum (-1-i 1+i -1-i 1+i)T. We hebben dat ook genoteerd in de Dirac notatie als |a> of |1010>.
We veronderstellen nu dat a de eenheid is die we volgen in een proces waarin de bits (ervaren atomen) van a een intensiteit krijgen die verschilt van 1. We kunnen ons dat als volgt voorstellen: we schrijven a nu niet meer in een twee onderscheidingen universum maar in een a priori ongekend universum dat we enkel kunnen leren kennen door toestanden te ervaren, waaruit dan de intensiteit van de toestand dan blijkt als de intensiteit van een bit. Uit wat we dan meten zouden we een kandidaat tralie kunnen construeren. Stel dat we in staat zouden zijn om de vier bits simultaan te volgen met vier verschillende meetopstellingen in dezelfde processtap, dan zouden die vier resultaten kunnen geïnterpreteerd worden als de vier intensiteiten die simultaan waarneembaar zijn bij één (lokale) processtap. Stel dat we niet in staat zouden zijn om de vier bits simultaan te volgen met vier verschillende meetopstellingen die elk een andere soort voor hun rekening zouden nemen, dan zouden die vier resultaten kunnen geïnterpreteerd worden als de vier waarschijnlijkheden die we kunnen relateren aan één processtap. Hierbij gaan we er dan impliciet van uit dat wat we meten herhaalbaar is of dat we bij één meting een ongekend aantal eenheden simultaan in één toestand hebben gemeten (bijvoorbeeld een ongekend aantal fotonen). Dat is de reden waarom men in de kwantummechanica niet spreekt van intensiteiten maar van amplitudes en waarschijnlijkheden.
Om dat te kunnen modelleren beschikken we over atomaire projectoren die kunnen ageren op de kolomvector |a>. Die operatoren zijn 4x4 matrices, juist omdat alle welgevormde haakuitdrukkingen in twee onderscheidingen kunnen uitgedrukt worden. Het zijn die atomaire idempotente projectoren die het model |a> =Σ|ei><ei|a> zin geven (met de som over al de atomaire basisvectoren |ei>, dat zijn er in dit geval 22, de atomen van een universum dat we hoe dan ook kunnen kiezen en laten gebeuren). Dat is dus een som van termen, in het gekozen geval dus vier termen. De intensiteit van elke term wordt dus gegeven door het getal <ei|a>, de eenheid wordt gegeven door de kolomvector |ei> en beide uitdrukkingen zijn commutatief. Dat is dus een nevenschikking van vier getallen, hoe dat moet voorgesteld worden is een volledig vrije keuze die we goed moeten begrijpen: stel dat we het totaal aantal bits nemen op N, dan kan die N als een som beschouwd worden van vier soorten bits, namelijk de soort gegeven door vier atomaire (dus orthogonale) basisvectoren met een a priori vrij te kiezen intensiteit, veronderstel deze als N1, N2, N3 en N4 met als enige voorwaarde dat de som gelijk is aan N, dus N1+N2+N3+N4=N. Dat betekent dus dat we <<>> in twee onderscheidingen niet voorstellen als de string 1111, maar als de string N1N2N3N4. Dat zijn daarenboven dubbelgetallen van het type (1±k), omdat we op die manier de dualiteit van hoogbits en laagbits konden terugvinden.
Projectoren kunnen we ook met elkaar vermenigvuldigen en we hebben dan een niet commutatieve vorm geconstrueerd waarbij de resulterende projector kan gekozen worden, gewogen met een getal dat het inwendig product is van de twee projectoren die vermenigvuldigd worden. Dit betekent dus dat P(a)*P(b)*P(a)=α*P(b) en P(b)*P(a)*P(b)=α*P(a) waarbij α enkel afhangt van de onderlinge relatie tussen vectoren a en b. Dit is een reëel getal dat gelijk is aan 2x het verschil tussen het aantal gelijke bits en het aantal verschillende bits van de twee vectoren, exact ook die aantallen die het inwendig product opbouwen. We zien ook dat het niet anders kan dat α gelijk is aan het spoor van de matrix die het product van beide projectoren geeft. Dit betekent niet anders dat α=<b|P(a)|b>=<a|P(b)|a>. Dit is een getal, een metrische maat, een intensiteit die de overgang van a naar b (of van b naar a) in eenzelfde tralie kan kwantificeren.
Veronderstel nu dat we de string N1N2N3N4 a noemen en dat we a in de loop van processtappen volgen, de vier bits van a krijgen dus in de loop van de stappen een andere intensiteit, wat we aangeven als de functie a(t), dus de overgang tussen twee toestanden is nu bijvoorbeeld de overgang van a(t1) naar a(t2). De vier bits van a(t1) veranderen simultaan in de loop van het proces als gevolg van de inwerking van een operator A die een 4x4 matrix is. Die matrix codeert in één symbool, waar onderliggend 16 getallen kunnen onderscheiden worden, de stap van bijvoorbeeld t1 naar t2 van een welgevormde haakuitdrukking a in zijn representatie op stap t1 naar zijn representatie op stap t2. Dat symbool wordt soms ook genoteerd als Aij, verwijzend naar de rijen en kolommen van de matrix. Het zijn die rijen en kolommen die ons de nieuwe mogelijkheid gegeven hebben om de dualiteit in het haakformalisme te representeren. Met één operator beschrijven we dus de dynamiek van de vier getallen N1, N2, N3 en N4, waarbij moet blijven gelden dat N1+N2+N3+N4=N als we veronderstellen dat we geen energie kunnen verliezen of genereren.
Dit is gelijkaardig aan de manier om een processnelheid te modelleren als positieve feedback: (x-x0)(t+Δt)=k(x-x0)(t) of als negatieve feedback: (x-x0)(t+Δt)=-k(x-x0)(t) waarbij het getal ±k niet verschillend is van een “multidimensionale getal”: een operator A’ij. Wat is die operator? Geen verandering zouden we modelleren door als operator Aij de eenheidsmatrix te nemen, dat betekent dus dat we die kunnen noteren als Aii. Dus voor de operator A’ij geldt dat Aij=1±A’ij. Zoals we dat vastgesteld hebben bij één eigenwaarde k waar de stappen zich in de exponent bevinden van (1±k), zo vinden we hier ook de stappen terug als exponenten van de matrix Aij. Die matrices zijn projectoren en de exponent moeten we precies modelleren. Als we dat analytisch benaderen betekent dit dat als Δt naar nul evolueert, dan Aii naar 1 evolueert en Aij (voor i verschillend van j) naar nul evolueert. Dus de 16 dubbelgetallen δii+δij evolueren naar 1. Analytisch hebben we dat genoteerd als da(t)/dt=Aa(t). Analytisch heeft dit als oplossing a(t)=eAta(0). De operator eAt is eveneens een 4x4 matrix, stel M, en wanneer we hier t=0 nemen dan is duidelijk dat M de identiteitsmatrix is, wat nog eens aantoont dat a(0) de eenheid is in dit proces.
De operator M heeft het patroon van een rotatie, we bewijzen dat dit niet anders is dan eAt=1+(sin(t))(A)+(1-cos(t))(A)2, die in het meest eenvoudige geval de formule van Euler geeft: eit=cos(t)+i(sin(t)).
Meer hebben we niet nodig om het patroon voor de evolutie in de tijd (de Schrödinger vergelijking) voor één enkel kwantumdeeltje terug te vinden in het haakformalisme. Deze klassieke differentiaalvergelijking is gekend als iℏd|Ψ(t)>/dt=H|Ψ(t)> met Ψ(t) de golffunctie enkel als functie van de tijd. Hierin is ℏ de gereduceerde Planck constante, de kleinste intensiteit van de kwantum spin ℎ genormeerd met 2π. Dit is een constante schaalfactor met dimensie Jouleseconde. We kunnen altijd de schaal aanpassen zodanig dat ℏ=1. Beide leden van de Schrödinger vergelijking id|Ψ(t)>/dt=H|Ψ(t)> delen we dan door i: d|Ψ>/dt=(1/i)H|Ψ>=-iH|Ψ>. Dit is een klassieke differentiaalvergelijking met als vergelijking die daaraan voldoet: |Ψ(t)>=e-iHt|Ψ(0)> en dit is niet anders dan het patroon a(t)=eAta(0).
Dit betekent dat de operator die op de eenheid bij stap 0 inwerkt gelijk is aan e-iHt. Dit is voor te stellen als een matrix en we noemen deze M. Dus M=e-iHt. Ook wanneer we hier t=0 nemen (en dus it=0), dan is duidelijk dat M de identiteitsmatrix is, wat nog eens aantoont dat |Ψ(0)> de eenheid is in dit proces, eenheid die zich aanpast voor elke processtap zodanig dat er van feedback geen sprake meer kan zijn: wat gebeurt en wat waargenomen kan worden zijn niet meer van elkaar te onderscheiden.
H is een operator die de Hamiltoniaan genoemd wordt, een matrix die gerelateerd is met de totale energie op stap t. We kunnen die uitdrukken in functie van M door de natuurlijke logaritme te nemen van M=e-iHt: ln(M)=-iHt. Hieruit volgt H=iln(M)/t.