Uitgaande van de metingen van toestanden in een waarnemingscontext en de keuze van de grootte van een onderscheidingenuniversum kan men een bitmodel kandidaat construeren voor dit universum waaruit dan de traliestructuur kan afgeleid worden.

We veronderstellen terug dat er p (een aantal) atomen zijn die een bedoelde meetbare eigenschap M van de entiteit M•M<> realiseren en dat er p<> (een ander aantal) atomen zijn die de eigenschap M<> van de entiteit realiseren. We stellen de punten voor met hun bits. We veronderstellen in totaal n bits (vrij te kiezen) en m gemeenschappelijke bits. Om de aandacht te richten veronderstellen we dat de atomen de 1 bits gemeenschappelijk hebben en dat hun 0 bit voor elk atoom een andere positie heeft. We geven (M•M<>∼10100000; M∼10111010; M<>∼11100101) als concreet voorbeeld, dit is de triade van het haakbitmodel MM<>.

Noem het aantal 1 in het ene contextdeel i.

Concreet: in M is dit 5.

Noem het aantal 0 in het ene contextdeel o, per definitie van de waarnemingscontext (M, M<>) is dat ook het aantal 0 dat gelijk is met het aantal 0 bij de gemeten entiteit M•M<>.

Concreet: in M is dit 3.

Noem het aantal 1 in het andere contextdeel i<>.

Concreet: in M<> is dit 5.

Noem het aantal 0 in het andere contextdeel o<>, per definitie van de waarnemingscontext (M, M<>) is dat ook het aantal 0 dat gelijk is met het aantal 0 bij de gemeten entiteit.

Concreet: in M<> is dit 3.

Noem het aantal 1 dat gelijk is in het ene contextdeel met het aantal 1 bij de gemeten entiteit j. Per definitie van de waarnemingscontext (M, M<>) is dat ook het aantal 1 dat gelijk is in het andere contextdeel met het aantal 1 bij de gemeten entiteit.

Concreet: in zowel M als M<> is dit 2.

Noem het aantal 1 dat verschillend is in het ene contextdeel met het aantal 1 bij de gemeten entiteit p, p is een geteld aantal. Dat is per definitie ook het aantal 0 dat verschillend is in het andere contextdeel.

Concreet: in M is dit 5-2=3.

Noem het aantal 1 dat verschillend is in het andere contextdeel met het aantal 1 bij de gemeten entiteit p<>, p<> is een geteld aantal.

Concreet: in M<> is dit 5-2=3.

Er zijn dus 5 onbekenden: i, o, i<>, o<>, j

Er zijn 2 bekenden: p, p<>

We kiezen het aantal bits n van een onderscheidingen universum en het aantal j (dit is niet anders dan m, het aantal gemeenschappelijke bits in die n bits maar dan enkel als 1-bit geïmplementeerd) en met de volgende 5 vergelijkingen zijn de onbekenden te berekenen:

i = m + p

i<> = m + p<>

i + o = n

i<> + o<> = n

p + p<> + m = n

Of in functie van de gewichten w (in de ervaren situatie) met nw<>1/2= n-m-p= p<> en nw1/2= p

i = m + nw1/2

i<> = m + nw<>1/2

i + o = n

i<> + o<> = n

nw1/2 + nw<>1/2 + m = n

Hoe groter het universum waarmee we veronderstellen het model te moeten bouwen (n), hoe groter ook het aantal gemeenschappelijke bits (m) en dus ook de gemeenschappelijk 1-bits (j) van M en M<> kunnen worden. Elke meting zal dus een deel van de tralie kunnen reveleren en de coherentie van de metingen zal ervoor zorgen dat een tralie kandidaat voor deze structuur kan geconstrueerd worden. Alle kandidaat tralies zullen de gemeten entiteit MM<> gemeenschappelijk hebben. In het concreet voorbeeld is dat een entiteit met een uiteindelijk model dat 2 van de 8 bits als onveranderlijk beschouwt en kan dit dus op een atoom van het twee onderscheidingen universum afgebeeld worden, meer dan die twee onderscheidingen worden niet ingebouwd in de tralie, de kandidaten voor de toegevoegde onderscheidingen zijn p1, p2, p3, p4. Om de gemeten entiteit een standaard model te geven kunnen we in het concreet geval MM<> of 10100000 afbeelden op 10001000, of 01000100 enz...