De entropie H(EDynamiek) is het getal -Σi(pi(log2pi)) waarbij pi de waarschijnlijkheid is dat een gebeurtenis waargenomen wordt uit een dynamiek van gebeurtenissen die doorlopen wordt door de entiteit E. De definitie van entropie wordt gereconstrueerd en betekenis gegeven in het haakformalisme onder de bijkomende voorwaarde van het doorlopen van (met andere woorden ervaren van, of laten gebeuren van) elkaar uitsluitende gebeurtenissen (zodanig dat een som van getallen verantwoord wordt) in één en dezelfde potentiële tralie waarin atomen enkel kunnen gebeuren, gebeurtenissen die elk staan voor een punt op een niveau in een tralie waarbij elke gebeurtenis mogelijkerwijze door een aantal AND-atomen gerealiseerd wordt. De constructie van het getal zorgt ervoor dat de entropie maximaal is als alle gebeurtenissen even waarschijnlijk zijn.
Het is belangrijk om nu in te zien dat die AND-atomen enkel kunnen gebeuren en niet moeten kunnen gekozen worden, vandaar dat het zinvol is om van een globale waarschijnlijkheid te spreken en niet alleen van een voorwaardelijke waarschijnlijkheid (want er gebeurt ook altijd iets anders dan wat we kunnen kiezen, onafhankelijk van wat we kiezen blijft dit gelden). Een AND-atoom dat gebeurt veronderstelt onvermijdelijk (globaal, dus niet enkel voorwaardelijk) een corresponderend OR-atoom dat gekozen wordt, dus met zekerheid “ja” geeft. We willen nu precies bepalen wat de maat “entropie” als zekerheid kan meten.
We geven hiervan een eenvoudig voorbeeld met vier elkaar uitsluitende punten. In het speciale geval dat er maar vier toestanden zijn is de waarschijnlijkheid van het onvermijdelijk ervaren van één AND-atoom ¼. Dit is in de potentiële tralie. Neem nu het punt van het ander atoom niveau (het OR-atoom) dat onvermijdelijk ervaren is. Op dat niveau wordt elk punt gerealiseerd door drie atomen. Wanneer we nu één van de vier OR-atomen kiezen om te ervaren, stel ab, dan is de waarschijnlijkheid van realisatie drie maal “ja” en een maal “neen”. Zowel “ja” als “neen” zijn relevant voor een waarneming. We gaan dus over naar de tralie van relevantie, de tralie waarin “relevant zijn” de relatie is die overeenkomt met “ervaren zijn” in de potentiële tralie. Dus “ja” betekent in deze tralie “is relevant” maar ook “neen” betekent evenzeer “is relevant”. Dat wat niet relevant is wordt dus niet eens opgemerkt en stellen we voor als de al-nul vector. We zullen de vier toestanden in de potentiële tralie dus afbeelden op vier toestanden in een tralie van relevantie in twee onderscheidingen. We veronderstellen dus vier waarschijnlijkheden die we relateren met de vier atomen, p[a]×[b], pa×[b], p[a]×b, pa×b. De entropie H is dus het getal
H=-p[a]×[b](log2p[a]×[b])-pa×[b](log2pa×[b])-pp[a]×b (log2pp[a]×b )-pa×b(log2pa×b).
Dus: als toestand [a]×[b] relevant is (ondanks het feit dat dit punt niet kon gekozen worden, het is de onvermijdelijke relevantie in een dynamiek), binair geldt dus (xxx.), dan is ook toestand a×b relevant, dus binair is dat (x...). Ook als toestand [a]×b relevant is, binair geldt dus (x.xx), dan is ook toestand a×b relevant, binair is dat (x...), als toestand a×[b] relevant is, binair geldt dus (xx.x), dan is ook toestand a×b relevant, binair is dat (x…). Maar dat geldt niet voor toestand a×b. De relevantie van a×b staat daar los van en moet afzonderlijk in rekening gebracht worden langs de binaire representatie (.xxx).
We berekenen nu de entropie -Σi(pi(log2pi)) op elk niveau.
Het punt <> is ervaren met waarschijnlijkheid 1, zekerheid dus met minimale entropie. Het punt <<>> is ervaren met waarschijnlijkheid 0, zekerheid dus met evenzeer minimale entropie. De minimale entropie is zeker niet nul, log2(0) is niet gedefinieerd, we kiezen dus voor de betekende (….) als supremum en vullen het als volgt in: de entropie op het niveau van de AND-atomen of OR-atomen in de potentiële tralie heeft vier componenten in de som met waarschijnlijkheid ¼ en is dus 4(-1/4log2(1/4)) of dus 2log2(2). We blijven log2(2) schrijven omdat dit de eenheid is die we niet willen verdoezelen en die hier intensiteit 2 krijgt (log2(2)+log2(2)=2log2(2)). Die intensiteit geeft dus de grootte van het universum. Bij 1 onderscheiding is de intensiteit 1, bij 3 onderscheidingen is de intensiteit 3, bij n onderscheidingen is de intensiteit n.
We gaan nu over van de potentiële tralie naar de tralie van relevantie: het “ja-neen” onderscheid van de potentiële tralie wordt afgebeeld op “relevant” in de tralie van relevantie zodanig dat de nul vector (die niet voorgesteld wordt in de potentiële tralie) afgebeeld wordt op “niet relevant” in de tralie van relevantie. De entropie van dat extremum (de al-nul vector) in de tralie van relevantie kan niet gemeten worden want log2(0) is niet gedefinieerd, en kan enkel berekend worden op het atoomniveau van de potentiële tralie, het niveau dat het mogelijk maakt om te tellen (AND-atomen sluiten elkaar uit dus XOR is niet verschillend van OR en duaal: OR-atomen sluiten elkaar in, dus XNOR is niet verschillend van AND). De potentiële tralie is altijd een hypothese, heeft een intensiteit (bijvoorbeeld een aantal atomen) die we enkel kunnen veronderstellen.
De entropie op het niveau van de OR-atomen in de tralie van relevantie heeft maar twee componenten in de som, een met waarschijnlijkheid ¾ want elk van de vier OR-atomen worden gerealiseerd door telkens drie AND-atomen (met dezelfde waarschijnlijkheid, ¼+¼+¼= ¾) en één met waarschijnlijkheid ¼. De som is dus -3/4log2(3/4)-1/4log2(1/4). Dit is -3/4log2(3)+3/4log2(4)+1/4log2(4)=4/4log2(4)-3/4log2(3)=2log2(2)-3/4log2(3). Om expliciet de eenheid te tonen schrijven we dit nu als (2-3log2(3)/4log2(2))log2(2). Als we vergelijken met het AND-atoom niveau in de potentiële tralie is de intensiteit van de entropie dus afgenomen met 3log2(3)/4log2(2) of dus 1.1887218755408672. Het entropieverschil ΔH is positief. Dit geldt voor elk punt op OR-atoom niveau in twee onderscheidingen.
Op centraal niveau in de tralie van relevantie is de som van de twee componenten dan -2/4log2(2/4)-2/4log2(2/4)=+4/4log2(2) en dat is 2log2(2)-log2(2). Als we vergelijken met het AND-atoom niveau in de potentiële tralie is de entropie dus afgenomen met log2(2) of dus 1. Dit is dezelfde entropie voor de zes punten op centraal niveau.
De entropie op het niveau van de AND-atomen in de tralie van relevantie is exact dezelfde als de entropie op het niveau van de OR-atomen in de tralie van relevantie door de symmetrie in de tralie. Als we vergelijken met het AND-atoom niveau in de potentiële tralie is de entropie dus afgenomen met 3log2(3)/4log2(2) of dus 1.1887218755408672.
Dit laatste is een belangrijke vaststelling en dit is het gevolg van de constructie van het getal entropie. De entropie die we hier berekenen zal minimaal twee termen in de som hebben, en zal altijd tot twee termen kunnen teruggebracht worden, hoe groot het universum ook zou zijn. Dit is het gevolg van de enige twee waarden die relevant kunnen zijn. Om dit te onderscheiden van andere getallen die “entropie” genoemd worden, kunnen we deze entropie een “relevante entropie” noemen. Voor de extrema is de “relevante entropie” niet gedefinieerd (minstens één van de twee termen is dan gelijk aan nul) en het is die “relevante entropie”, los van de waarde van de extrema, die de structuur van de tralie reflecteert. Het benoemen van de eenheid log2(2) is dus essentieel en legt het verband met de veronderstelde potentiële tralie en het aantal onderscheidingen.
De grootste “relevante entropie” zullen we altijd vinden op het centraal niveau van de tralie van relevantie, het niveau waar er evenveel betekende als onbetekende bits te vinden zijn. Onafhankelijk van de grootte van het universum zal deze entropie gelijk zijn aan 1 en de entropie van alle andere niveaus zal groter zijn dan nul en kleiner dan 1. ΔH zal altijd het verschil zijn van twee positieve getallen. Een “relevante entropie” gelijk aan nul is onbereikbaar en gewoon het gevolg van de manier waarop “de relevante entropie” gedefinieerd werd.
Hieronder het verloop van “de relevante entropie” H voor de 15 niveau’s tussen de suprema van een universum met vier onderscheidingen, de suprema zijn dus onbereikbaar. We hebben een kwadratische trendlijn en een vierde macht trendlijn weergegeven met hun determinatiecoëfficiënt.
De
extrema worden dus niet voorgesteld, de nul wordt dichter benaderd in
een groter universum en dat kan een willekeurig dichte benadering
zijn waarmee we de veronderstelling van het potentieel universum
modelleren. Hieronder een deel van de grafiek voor 7 onderscheidingen
en trendlijnen als veeltermen uitgedrukt in achtste en vierde macht.
Uiteindelijk zijn sommige punten van deze curven identiek, de curven onderscheiden zich doordat er meer of minder punten tussen identieke punten getoond worden. Inderdaad: pi(log2pi) voor vier toestanden genereert twee soorten van twee verschillende punten: enerzijds <<3/4log2(3/4) en 1/4log2(1/4)>> en anderzijds <<2/4log2(2/4) en 2/4log2(2/4)>> en beide vinden we terug in hogere universa, bijvoorbeeld in vier onderscheidingen zijn deze enerzijds <<12/16log2(12/16) en 4/16log2(4/16)>> en anderzijds <<8/16log2(8/16) en 8/16log2(8/16)>>. Dat geldt voor alle punten, bijvoorbeeld het punt dat overeenkomt met 1/8 of 3/8 is niet terug te vinden in twee onderscheidingen, maar wel in vier onderscheidingen als 2/16 en 6/16. Dat kunnen we modelleren door het verloop van de entropie als een veelterm van een hogere graad te berekenen (de exponent van de hoogste macht van x waarvan de coëfficiënt verschillend is van nul).
Dit maakt heel duidelijk hoe “de relevante entropie” gebaseerd is op een onderscheidingen universum. Dit kan dan bijvoorbeeld de “Gibbs paradox” of de “mengeling paradox van identieke gasmengsel” verklaren met de interpretatie van entropie die in de statistische mechanica gebruikt wordt: of we een paradox vinden of niet hangt samen met het kunnen onderscheiden van individuele atomen (Gibbs) of van het kunnen onderscheiden van twee “identieke” gassen (in een mengeling) en hangt dus af van de relevante onderscheidingen, niet van de atomen of gassen als zodanig.
Zoals het niveauverschil een metrische maat is in twee dimensies, is ook de “relevante entropie” een metrische maat in twee dimensies: de niveaus van de tralie als een eerste dimensie en een getal tussen 0 en 1 als de tweede dimensie. De twee termen van de “relevante entropie” zijn gebaseerd op 1/n en (1-1/n). Dit herkennen we natuurlijk als complementaire waarschijnlijkheden of als de waarschijnlijkheid van twee maal dezelfde uitkomst in een discrete partitie (namelijk 1/n2 versus n(n-1)/n2 zoals gemodelleerd door David Ellerman).
Dat is niet anders dan dezelfde soort vrijheid die we hebben om een aantal bits n en een aantal gemeenschappelijke bits m te kiezen bij de constructie van een kandidaat tralie die minstens twee punten kan representeren.
We geven twee voorbeelden van berekening van een entropie op basis van een selectie van relevantie. Ze zijn exemplarisch voor de soorten entropie die in werkelijkheid zouden kunnen gebruikt worden.
De veronderstelling die we maakten om entropie te modelleren (de tralie van relevantie) zijn exact de veronderstellingen die we ook nodig hebben om Venn-diagrammen te modelleren. Voorgesteld in zo’n diagrammen zijn de getallen dus niet anders dan de oppervlakte van (sommen van) gebieden in die diagrammen, gebaseerd dus op een berekening met een logisch criterium. Maar dat betekent dus ook dat deze sommen op veel verschillende manieren kunnen berekend worden en sommige van deze manieren zullen perfect op minder onderscheidingen af te beelden zijn dan het aantal onderscheidingen dat nodig is om het totaal aantal toestanden in het grootste universum te kunnen modelleren.
Alle deelverzamelingen in onderstaand model zijn door sommen te construeren aangezien de 7 AND-atomen elkaar uitsluiten.
Een
bepaalde verdeling van oppervlaktes leidt dan tot een entropie
-Σi(pi(log2pi)) met i in
dit geval gelijk aan 7, entropie die maximaal zal zijn als alle
oppervlaktes identiek zijn (bijvoorbeeld 1/7). De entropie
verschillen zullen evoluties modelleren die slechts door 7 van de 8
toestanden gerealiseerd worden. De achtste toestand is a priori
ervaren en dus persistent. Dezelfde modellering is misschien ook in
grotere universa mogelijk, maar dat is zeker geen klassiek continuüm
waarin een monotone toename of afname te vinden is.
In plaats van te vertrekken van onderscheidingen kunnen we ook vertrekken van een aantal toestanden. Het aantal toestanden is een geheel getal en elk geheel getal kan geschreven worden als een som van partities en de partities kunnen we interpreteren als een soort. Bijvoorbeeld voor het getal 4 zijn de volgende sommen mogelijk: 4 en dus één soort; 3+1, 2+2 en dus twee soorten; 2+1+1 en dus drie soorten; 1+1+1+1 en dus vier soorten. In totaal heeft 4 dus 5 partities. Voor 5 zijn de volgende sommen mogelijk: 5 en dus één soort; 4+1, 3+2 en dus twee soorten; 3+1+1, 2+2+1 en dus drie soorten; 2+1+1+1 en dus vier soorten en 1+1+1+1+1 of vijf soorten. Hiermee hebben we de 7 partities van 5 geïnterpreteerd.
Een praktische toepassing van deze opsplitsing in soorten (in maar twee soorten in dit geval) is de manier waarop we een deeltralie onderscheiden hebben van een meetcontext met “p3 versus <p2>” als “M versus M<>” en waarin 10100000 de rol inneemt van de M•M<>↔MM<>. Dit is trouwens ook het model dat we gebruikt hebben om de stelling van Bayes in de waarschijnlijkheidsrekening te illustreren.
We hebben dat dan uitgebreid met andere soorten waarmee we het verschil tussen kwantum en klassiek konden illustreren.
De soorten sluiten elkaar uit en dus zijn ook telbaar. Veronderstel 5 toestanden in vier soorten, dan wordt de relevante entropie (2/5)log2(2/5)+(1/5)log2(1/5)+(1/5)log2(1/5)+(1/5)log2(1/5). Voor 10 toestanden in vier soorten zouden we vier verschillende getallen bekomen als volgt: (4/10)log2(4/10)+(3/10)log2(3/10)+(2/10)log2(2/10)+(1/10)log2(1/10) want 10=4+3+2+1.
Een eenvoudig voorbeeld van een veranderende partitie is de interactie van een chemisch element (soort 1) met een oplossingsmiddel, bijvoorbeeld een zuur in water. De interactie is dat het element dissocieert in een positief ion (soort 2) en een negatief ion (soort 3), waarbij het aantal entiteiten in oplossing verdubbelt als alle elementen van soort 1 zouden getransformeerd zijn naar de twee andere soorten. De verandering gebeurt afhankelijk van de omgeving dat het chemische potentiaalverschil bepaalt (een energie per mol of per deeltje die beschikbaar wordt of die vrijkomt) dat het spontaan proces mogelijk maakt. Andere onderscheidingen (typisch zijn dat de temperatuur en druk) zullen bepalen welke aantallen van welke soort met elkaar in evenwicht zijn (en dan een hoeveelheid energie bufferen). De verandering van partities is het (waarneembare) spoor dat achtergelaten wordt door de actie van de beschikbare energie die naar een andere vorm omgezet kan worden in een proces waarin we onvermijdelijk een aantal stappen kunnen onderscheiden. Die stappen kwantificeren het aantal toestanden met een vermogen dat nog kan veranderen (dit noemen we de exergie of vrije energie). Wanneer de energie gelijkmatig verdeeld is over de mogelijke partities is er geen vermogen meer beschikbaar en dat drukken we uit door een geconstrueerd getal, de entropie, een maximum te laten bereiken.
De toename van entropie reflecteert het aantal soorten maar het verband is niet lineair. Hieronder een grafiek van de entropie voor de 22 partities van 8 toestanden. We kiezen voor 8 toestanden omdat dit het aantal is in een universum van drie onderscheidingen. Het is duidelijk dat de entropie niet monotoon toeneemt. We merken een aantal “fase overgangen” die het gevolg zijn van het aantal soorten toestanden die onderscheiden worden. Binnen één fase neemt de entropie monotoon toe en elke fase start met de entropie van de partitie met kleinste aantal. Entropie verschillen zijn belangrijker dan entropie waarden (zoals energieverschillen belangrijker zijn dan energiewaarden, of vermogen verschillen belangrijker zijn dan de waarden van de vermogens). Zoals steeds is evenwicht te modelleren als een som van verschillen die niet meer te onderscheiden zijn.
De reeks bij het hoogste aantal partities wordt altijd gevormd door het aantal soorten met “een of twee” (disjunctie) toestanden, deze reeks neemt lineair toe en culmineert wanneer het aantal even waarschijnlijke toestanden bereikt wordt die elk als een soort beschouwd worden. In de grafiek is dat het punt met waarde 3=log2(8).
Deze grafiek laat zien dat de entropie toeneemt, maar enkel monotoon toeneemt voor de evolutie binnen één fase. De fase eindigt met een “reorganisatie” van de verdeling van toestanden met laagste entropie en een nieuwe fase begint die dan uiteindelijk de entropie nog verder kan laten toenemen. Dit gaat door tot alle toestanden gelijkmatig over de soorten verdeeld zijn, een typisch voorbeeld is een thermisch evenwicht. Thermisch evenwicht is de situatie waarin het zinvol is om van een “gemiddelde temperatuur” en dus een gemiddelde energiedensiteit te spreken. Energiedensiteit is vermogen en dus processnelheid, energiedensiteit is energie per vrijheidsgraad, energiedensiteit is energie per temperatuurstap. Energiedensiteit (vermogen) is exergiedensiteit omdat enkel wanneer er nog vrije energie is die getransformeerd wordt (een vermogen densiteit), energie kan waargenomen worden. De situatie van evenwicht is er een van maximale entropie, er is dan geen vermogen meer waarneembaar. Wanneer de hypothese is dat energie niet kan verdwijnen en niet uit het niets kan ontstaan, dan “moet er wel nog <<iets>> zijn als <<het>> niet waargenomen kan worden” en dat moet dan die energie zijn. De spontane evolutie is er een van ver-van-evenwicht naar evenwicht. Het entropieverschil is steeds positief en is functie van het maximum aantal van de soorten die onderscheiden kunnen worden. Het maximaal aantal niveauverschillen in de beschrijvende tralie bepaalt hoe klein het entropieverschil kan worden. Hieronder de fasen uit de grafiek in een tabel om aan te geven hoe ze verdeeld zijn over de verschillende niveaus (aangegeven tussen haken) en dat voor de 22 partities in drie onderscheidingen. Er zijn altijd n-1 fasen met n het aantal toestanden. Fase 6 en fase 7 kunnen eigenlijk niet onderscheiden worden (ze zijn deel van hetzelfde lineair verloop).
Fase 0 (8) |
Fase 1 (7) |
Fase 2 (6) |
Fase 3 (5) |
Fase 4 (4) |
Fase 5 (3) |
Fase 6 (2) |
Fase 7 (1) |
||||||||||||||
0 |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
9 |
10 |
11 |
12 |
13 |
14 |
15 |
16 |
17 |
18 |
19 |
20 |
21 |
0 |
0,54 |
0,81 |
1,06 |
0,95 |
1,3 |
1,55 |
1 |
1,41 |
1,5 |
1,75 |
2 |
1,56 |
1,81 |
1,91 |
2,16 |
2,41 |
2 |
2,25 |
2,5 |
2,75 |
3 |
Stel dat men zou willen dat fase 5 stabiel blijft (en dus de entiteit met laagste entropie op niveau 3 in de tralie invariant kan blijven), dan moeten we kunnen onderzoeken of andere fasen kunnen gebruikt worden als deelprocessen in de omgeving van de entiteit op niveau 3 die de nodige entropie produceren om stabiliteit mogelijk te maken voor de entiteit in fase 5. De omgeving van de entiteit op niveau 3 is niet anders dan “iets anders dan de entiteit op niveau 3”, en voor elke welgevormde haakuitdrukking is dat een goed gedefinieerd begrip. Evenwicht is te modelleren door een som van verschillen, som die willekeurig klein en onwaarneembaar kleiner kan gemaakt worden. Vanuit de hypothese dat energie niet kan verdwijnen en niet uit het niets kan ontstaan moeten we wel een proces kunnen vinden dat in de totale werkelijkheid ervoor kan zorgen dat de entiteit op niveau 3 kan blijven bestaan. Dat zien we bijvoorbeeld als we een nieuwe molecule synthetiseren in een reactievat met oplosmiddel, een proces dat (een deel van) de thermische energie in het oplosmiddel hiervoor als persistent chemisch potentiaal in een specifieke molecule vastlegt. Dit kan trouwens de complexiteit verklaren van (levende) systemen.
Hieronder de grafiek voor de entropie van de 231 partities van 16 toestanden.
Het aantal partities van n (en dus het aantal soorten die zouden kunnen gebruikt worden om n toestanden te onderscheiden als onderscheid tussen soorten maar niet tussen elkaar) zijn te vinden op OEIS.
De partities vormen een tralie. Dit wordt de tralie van Young genoemd met als elementen “Young diagrammen”, mogelijke configuraties van eenheidsblokjes. Deze tralie vertoont symmetrieën, zo ziet men onmiddellijk in elk niveau van de tralie duale diagrammen (dezelfde aantallen per rij voor de ene, per kolom voor de andere) en centraal op elk niveau een zelfduaal diagram. Hieronder de tralie voor de partities tot en met het getal 6. De verbindende lijnen geven de partiële orde weer: 1 blokje wordt toegevoegd of weggelaten tussen elementen van aanliggende niveaus.
De tralie van Young geeft een visueel beeld van de invariantie van sommige soorten als volgt: neem het blok van 2x2 toestanden dat voor het eerst ontstaat als mogelijkheid met vier toestanden. Dat blok blijft herkenbaar, 2 maal in vijf toestanden en 7 maal in zes toestanden.