Het gewogen product van een (simultaneïteit)afstand en een (simultaneïteit)versnelling hebben we de veranderingsenergie genoemd, we wegen deze met M. De veranderingsenergie is dus gelijk aan 4M(n0n1-n1n2)(n12-n0n2)/((n0+n1)2(n1+n2)2). Hieruit volgt dus dat de kracht die overeenkomt met de versnelling tussen twee snelheden v01 en v12 niet anders is dan ±4M(n0n2-n12)/((n0+n1)2(n1+n2)2) en dit gebruiken we dus ook als de definitie van kracht.

Verandering zonder kracht

Wanneer de (simultaneïteit)versnelling nul is, is er geen kracht. We zien dat in het speciaal geval dat n12=n0n2 en dus ni+1/ni=k. Zoals we gezien hebben komt dit overeen met een spontane evolutie met een vaste eigenwaarde. Een spontane evolutie “is niet de uitoefening van een kracht”, er is wel verandering (de gemiddelde (simultaneïteit)afstand (n0n1-n1n2) is verschillend van nul en de schaalfactoren en dus “snelheden” zijn verschillend van nul) maar er is geen veranderingsenergie. Dit herkennen we in de algemene relativiteitstheorie waar “vrije val” in het gravitatieveld als de referentie genomen wordt, de vrije val moet als niet versneld geïnterpreteerd worden. Dit is dus een voorbeeld van een meer abstracte spontane verandering die we met een eigenwaarde kunnen kwantificeren.

Zo een verandering zullen we een entropische verandering noemen, een toename of afname van (informatie) entropie door toename of afname van het relevante onderscheidingen universum. In spontane processen neemt de entropie toe gemeten met de onderscheidingen die relevant zijn voor het startuniversum, maar neemt de entropie af gemeten met de onderscheidingen die relevant zijn voor het einduniversum.

De vrije val in een gravitatie veld is een verandering zonder kracht. Een ruimtetuig verandert van positie en zijn snelheid neemt eventueel toe in een gravitatieveld en even later dan kan de snelheid weer afnemen, maar als het goed gestuurd wordt zal het nooit botsen, evenwicht wordt niet bereikt, de ordening blijft bestaan en de mogelijk alternatieve soorten van veranderende orde “in het ruimtetuig” kunnen zelfs toenemen, er kan meer invariant blijven naarmate <<het proces van verandering zonder botsing>> langer duurt. Daarvan is “het ruimteschip aarde” een mooi voorbeeld.

Kracht is begrensd

Onder de voorwaarde (n0+n2) = (n0+n1)(n1+n2) wordt de verhouding die de kwantificering van een kracht mogelijk maakt dan M(n0-½)/(n0+½)2. De energie werd dan gekwantificeerd als M(n0-½)2/(n0+½)2.

Als we dit combineren met de veronderstelling (n0-½)2/(n0+½)2=p1/q1 en (n1-½)2/(n1+½)2=p2/q2 en dus dat de verandering van energie (evenredig met de verandering van het kwadraat van snelheid) ook gelimiteerd zal zijn, zal de kracht ook gelimiteerd zijn

Krachten en evenwicht

Krachten kunnen evenwicht modelleren omdat de teller een verschil is. Als we in de evenwichtsituatie de som nemen van de krachten die overeenkomen met de versnellingen tussen drie of meer snelheden vij, vjk en vki die gegeven wordt door de uitdrukking 4M(nj2-nink)/((ni+nj)2(nj+nk)2) voor elke i, j, k, dan zal die som gelijk zijn aan nul.

In een evenwichtssituatie verandert er iets niet meer, wat we dan meten in de ordening is altijd dezelfde intensiteit. We zeggen dan “dat alle krachten in evenwicht zijn”. Afhankelijk van ons standpunt bedoelen we dan bijvoorbeeld: het kost ons bij evenwicht geen moeite meer om het onderscheidingen universum aan de situatie aan te passen, we beschikken over alle onderscheidingen die nodig en voldoende zijn om het evenwicht te modelleren of anders gezegd: we worden niet gedwongen het onderscheidingen universum aan te passen, of ook nog: we kunnen geen gebruik meer maken van de bereikte situatie om te dwingen dat een onderscheidingen universum zou veranderen.

De verandering van een onderscheidingen universum is immers waarneembaar door een versnelling en aan een versnelling verbinden we altijd een kracht die we ons voorstellen als de reden waarom een evenwicht zal ontstaan. De oorsprong van die kracht kunnen we dan afleiden uit de toegevoegde onderscheiding. Aangezien alle bits van een tweede generatieverschil dezelfde waarde hebben kan de toegevoegde onderscheiding beschouwd worden als de gemeenschappelijke intensiteit van die bits.

Krachten in evenwicht beschrijven een potentiële situatie: als we het evenwicht verbreken, dan zou er iets nieuws kunnen gebeuren, iets dat bij evenwicht niet waargenomen kan worden, we zouden nieuwe onderscheidingen ter beschikking krijgen en andere onderscheidingen zouden we verliezen. Dat moeten we het onderscheidingen universum wel aanpassen. Onderscheidingen die bij evenwicht irrelevant zijn zouden van potentieel actueel worden en iets zal dan veranderen. Onderscheidingen die voor de verandering relevant zijn zouden van actueel potentieel worden in een nieuw evenwicht. Krachten in evenwicht bevriezen iets op een bepaald niveau. Het is dat wat we een andere vorm van energie noemen: de energie is dan potentieel, de energie is dan wel aanwezig maar niet beschikbaar voor verandering.

Dit is dus een nieuwe situatie die leidt tot een nieuwe hypothese: het behoud van energie (met onder andere de potentiële en kinetische energie), met een abstracter begrip “energie” dan de “veranderingsenergie”.

M als massa

We hebben M geïntroduceerd als een intensiteit en dit massa genoemd. In een evenwichtssituatie hebben alle ni met i verschillend van nul, dezelfde waarde, stel n, en is de veranderingsenergie die gerelateerd is met een simultaneïteit afstand tussen twee toestanden gelijk aan nul zonder dat M gelijk moet zijn aan nul. Dus in een situatie van evenwicht kwantificeert M iets dat niet gerelateerd kan worden aan de krachten die dan werkzaam zijn omdat de krachten dan in evenwicht zijn. Doordat we de oorsprong van krachten nu beter begrijpen moet M gerelateerd zijn met de grootte van een onderscheidingen universum.

De tweede afgeleide naar “de laatst toegevoegde onderscheiding” van het simultaneïteitsinterval heeft onvermijdelijk de waarde <<>> en dit is de waarde van een extremum in de tralie waarin de snelheid gedefinieerd werd vanuit het verschil van twee toestanden. Snelheid is een waarde met een dubbele karakteristiek: + versus –. Deze waarde staat dus los van de intensiteit van de invariant M, het is een waarde met een dubbele karakteristiek uit de tralie waarin het simultaneïteitsinterval gedefinieerd is. Als we nu ook de scalair a hierbij betrekken die als tweede afgeleide (versnelling) de tralie van het simultaneïteitsinterval infecteert, dan zien we dat de disjunctie Maκℵ•(x⊕y) een kracht is. Een kracht heeft de richting en zin van een lokale snelheid. Een kracht “dwingt” een relatie tussen simultaneïteitsintervallen in één en dezelfde tralie omdat het een impact heeft op de resolutie (het relevante onderscheidingen universum) van een verschil tussen twee toestanden.

Gevolgen en interpretaties

Sommige aspecten zijn te tellen. Door een getal ni te verbinden met een waargenomen toestand (en dat te beschouwen als het spoor dat achterlaten werd bij de waarneming) hebben we de intensiteit van het lokaal maximaal onderscheidingen universum binnen de lokale waarnemingsresolutie van een agens-in-context vastgesteld. Die getallen zijn geordend door een causaal verband dat uitdrukking is van simultaneïteit en dat operationeel helder kan geformuleerd worden zonder dat men het begrip tijd (laat staan “absolute tijd”) moet introduceren. Tijd is een onvermijdelijk geconstrueerde orde binnen onvermijdelijke beperkingen van een agens-in-context. Als al deze geordende getallen dezelfde zijn dan hebben we een evenwicht gemodelleerd voor deze manier van waarnemen, de afstand tussen de verschillende toestanden is nul, er is invariantie, elke toestand wordt in hetzelfde universum beschreven, met hetzelfde aantal onderscheidingen (misschien niet dezelfde soort onderscheidingen, een toestand is een patroon), er is geen snelheid (als er geen verschil, geen afstand is), er is geen versnelling (als er ofwel geen snelheid is ofwel als de opeenvolgende getallen een constante verhouding hebben hoewel er wel snelheid is). Wat het agens-in-context waarneemt is iets dat geen gedrag vertoont omdat het agens-in-context niet beschikt over de onderscheidingen die een gedrag zouden kunnen modelleren waardoor de getallen die vastgesteld zijn variabel zouden kunnen zijn. Sommige agentia kunnen dat ook simuleren door de waarnemingen uit te middelen en daardoor enkel te kiezen voor datgene wat het zelf als relevant acht. Er is dan nog steeds een ordening (“de tijd blijft lopen” en dit kunnen we reconstrueren voor elke keuze van een starttijd) maar voor de gekozen waarneming (de hele context die de toestanden genereert) is er geen verandering. Als opeenvolgende getallen een vaste verhouding k hebben tot elkaar dan is er wel een afstand, is er wel een snelheid maar dan is de versnelling gelijk aan nul. In dit geval spreken we van een “eenparige snelheid”. Alhoewel de relatie tussen de tijdparameter en de ruimteparameter exponentieel is, is er “na een zekere tijd” geen verschil meer waar te nemen met een lineaire relatie (dat is een algemeen kenmerk van exponentiële relaties en zullen we op verschillende manieren terugvinden). Er is dus geen kracht en er is iets dat invariant is en dat we herkennen als een “lokale” veranderingsenergie, een eenheid die we kunnen kwantificeren (we hebben dit gedaan met M). In dat geval (als ni+1/ni=k geldt en k is een constante) is het onvermijdelijk dat het getal ni dat we kunnen verbinden aan de toestand ofwel exponentieel vermindert (bij 0<k<1 waarbij ni gedurende de onvermijdelijke ordening van onze ervaringen onder de waarnemingsresolutie geraakt), ofwel steeds meer toeneemt (bij 1<k waarbij ni dan boven de waarnemingsresolutie geraakt). Dat betekent dus dat we een proces zien met een exponentieel karakter dat op een bepaald punt amper van een lineair gedrag te onderscheiden is. Daarenboven wordt de waarneming op een bepaald punt in de ordening (“na een zekere tijd”, na een beperkt aantal stappen) zo klein of zo groot dat het agens-in-context geen verschil meer kan vaststellen dat een verschil maakt (de intensiteit overschrijdt dan de waarnemingsresolutie) en dus is die waarneming stabiel geworden, een ordening (groter of kleiner) is voor dat agens-in-context onmogelijk geworden. Dat is een ander soort stabiliteit dan de stabiliteit die ontstaat bij evenwicht waarbij een aantal processen elkaar opheffen want in dat geval kan het agens de situatie blijvend manipuleren door het evenwicht gericht te verstoren. Ontstaat er geen evenwicht en overschrijden we de resolutie van waarnemen dan zal het agens-in-context alleen kunnen sturen door de eigenwaarde te veranderen en dat kan zowel met behulp van een spontaan proces zijn (waarvoor het niet kan kiezen, bijvoorbeeld een versnelling in een potentiaal veld) als met een proces waarmee het bewust het onderscheidingen universum verandert (de creatieve actie van een sturend agens, de vrije wil om te kiezen voor een ander potentiaal veld of om een ander potentiaal veld, een groter universum, te creëren). Als het agens beide acties kan ondernemen zeggen we dat het controle heeft op de situatie, “botsingen worden dan vermeden”. Controle introduceert de asymmetrie van de simultaneïteit: als a fijner is dan b dan controleert de realisatie van b de realisatie van a (als b ervaren is dan moet a ervaren zijn), maar dan controleert het gebeuren van a het gebeuren van b (als a gebeurt dan moet b gebeuren). Controle is altijd dubbel. Beide acties zijn dan het gevolg van (worden dan mogelijk door) het proces naar een evenwicht van krachten waarbij een bepaald soort energie niet verdwijnt. Als het evenwicht bereikt is, zijn alle krachten in evenwicht en dus onwaarneembaar en dat komt overeen met de situatie dat er geen versnelling meer is en dus alle veranderingsenergie gebufferd is. Optredende krachten zijn verbonden met elkaar door een schaalfactor die we onder andere als massa herkennen (wanneer de snelheid en de versnelling verschillend zijn van nul) of als “eigen tijd” (wanneer evenwicht bereikt is, de versnelling gelijk is aan nul en de ordeningsparameter toch steeds groter wordt). Uiteraard kan het agens-in-context in de evenwicht situatie verder blijven waarnemen maar het gedrag dat het dan waarneemt wordt beschreven in een variante tralie waarvoor de schaalfactor massa of eigen tijd invariant is. Het is dan het “eigen gedrag”.