Entiteiten worden beschreven door tralies die opgespannen worden door onderscheidingen die de entiteit karakteriseren. Hierdoor kan eenzelfde entiteit op verschillende manieren beschreven worden, met meer of minder onderscheidingen. Alle tralies hebben deeltralies. Onderscheidingen zijn niet a priori gegeven, onderscheidingen worden gecreëerd en op een bepaald niveau zijn ze enkel te construeren omdat anders complexe interacties niet mogelijk zijn. Dit is typisch voor ontwerpers. Ontwerpers zijn in staat nieuwe entiteiten te creëren en voor hen is het duidelijk dat dit niet gebeurt door zomaar op een willekeurige manier gewenste aspecten en entiteiten met elkaar “te verbinden” of “te koppelen”. Willekeur creëert geen nieuwe tralie en dat ondanks het feit dat er ook altijd nieuw gedrag zal ontstaan (dat anticipeerbaar maar onvoorspelbaar en dus “willekeurig” is).
Entiteiten worden beschreven door tralies maar in een tralie kunnen entiteiten enkel op de even niveaus gemodelleerd worden omdat elk punt op een oneven niveau alle onderscheidingen uit de tralie nodig heeft om beschreven te kunnen worden (de fractaal structuur van de tralie). We zijn dus in staat om een tabel te maken met het aantal welgevormde haakuitdrukkingen per niveau waarin we een maximale som kunnen maken van de haakuitdrukkingen die een entiteit kunnen modelleren op dat niveau en de haakuitdrukkingen op dat niveau die gedrag modelleren. We hebben opgemerkt dat het aantal haakuitdrukkingen die op een gekozen niveau enkel gedrag kunnen modelleren een veelvoud is van het aantal atomen. Dat geldt dan voor alle niveaus. Dit inzicht geeft ons de mogelijkheid om de veronderstellingen van het ontstaan van entiteiten verder te modelleren.
Een toestand in een universum met n onderscheidingen heeft 2n buren en zal dus maximaal 2n-1 entiteiten kunnen genereren (het aantal punten in een universum met 1 onderscheiding minder). Duaal kunnen we zeggen: 2n-1 entiteiten kunnen gebeuren in de uiterste keuzevrijheid (het anders van een toestand in het grootste onderscheidingen universum). Dat geldt voor alle even niveaus want ze hebben een ruimer niveau dat oneven is en een fijner niveau dat oneven is en de som van de simultane haakuitdrukkingen van die beide niveaus (de buren van elk punt op het even niveau) is gelijk aan 2n. Bijvoorbeeld: in 5 onderscheidingen zijn er op het niveau van een atoombuur 16 entiteiten. Elk van deze heeft 25=32 buren, inderdaad: de som van het aantal van de beide aanliggende niveaus is een veelvoud van 32, namelijk (1*32 + 155*32). Op het volgende niveau dat entiteiten kan genereren vinden we 120 mogelijke entiteiten en elk van deze heeft 32 buren, inderdaad: de som van het aantal van de beide aanliggende niveaus is een veelvoud van 32, namelijk (155*32 + 6293*32) enz... De intensiteit is dus altijd deel van een product: het veelvoud van eenzelfde resolutie, in het voorbeeld; de eenheid 32 en de intensiteit (155+6293). De eenheid maakt een intervalmeting mogelijk, namelijk het aantal atomen die elkaar uitsluiten (toestanden) en simultaan zijn zoals in een simultaneïteitsinterval. Dit is de eenheid van het maximale (minimale) verschil tussen toestanden.
Entiteiten “ontstaan” dus als het punt van overgang van willekeur (het grootste universum, iets dat niet te kiezen is, een oneven niveau, gedrag) naar iets dat te kiezen is (iets dat gewenst is of te vermijden is, op een even niveau, bijvoorbeeld een conjunctie van (deel)entiteiten). De verdeling, op de metrische as van de niveaus in de tralie, van die punten die enkel gedrag modelleren verklaart de Gauss verdeling die we kunnen reconstrueren met de aantallen op alle niveaus die geen entiteit modelleren, enkel (willekeurig) gedrag.
We kunnen dus besluiten dat het onvermijdelijk is dat nieuwe entiteiten toevallig ontstaan in het grootste universum van een agens-in-context dat in dat blijkende universum een universum met minder onderscheidingen hanteert om de entiteiten die het agens kan herkennen te kiezen (of te vermijden) waarbij inderdaad ook altijd iets anders zal gebeuren.
In de tabel die we maakten met aantallen per niveau die we in twee soorten opgesplitst hebben (aantal entiteiten op dat niveau en aantal gedragingen op dat niveau) hebben we gekozen voor één onderscheiding als laatste stap. Dit is geen a priori, het aantal onderscheidingen dat toegevoegd wordt in de laatste stap is a priori niet gekend. Dat betekent in de praktijk dat we altijd een aantal gedragingen gaan vinden op de oneven niveaus als macht van 2 maar dat de macht moet blijken in wat er gebeurt en dus kan wat er gebeurt altijd met verschillende machten die kleiner zijn dan de grootste macht achteraf beschreven worden en opnieuw gekozen worden. Die herhaalbaarheid is niet a priori gegeven en daarom wordt elke entiteit, die toevallig ontstaan is, extensief getest.
Entiteiten ontstaan dus en ze ontstaan doordat ze ingebouwd worden in de tralie die gekozen werd om gedrag uit te lokken en daardoor zijn ze herhaaldelijk waarneembaar en vertonen ze gedrag. Ze vertonen na hun ontstaan een zekere stabiliteit en dat herkennen we doordat we kunnen zeggen dat de ontstane entiteit dan gedrag vertoont, verandering in de tijd van iets (gedrag dus) dat de entiteit niet karakteriseert enkel zijn relatie karakteriseert met een groter universum (waar sommige agentia deel van uitmaken). Dat gedrag kan sporen achterlaten die we herkennen als entiteiten met een intensiteit die niet noodzakelijkerwijze stabiel moeten zijn in het proces-naar-evenwicht dat in gang is. En die sporen hebben we nodig als we de nieuwe entiteit willen leren kennen.
Natuurlijk kunnen we niet alle sporen waarnemen of vinden we sommige sporen niet relevant. Het is onvermijdelijk dat nieuwe entiteiten ontstaan maar het is niet noodzakelijk dat we de sporen ervan herkennen. Sporen zouden we kunnen herkennen als er een evenwicht waargenomen wordt in de interactie met de entiteiten die we kozen om het gedrag uit te lokken, dan blijft er minstens iets invariant. We kunnen evenwicht modelleren als een interactie van processnelheden met de inherente beperkingen van resolutie en repertorium. Het repertorium herkennen we doordat het ontstaan van evenwicht kan beschreven worden op een onafhankelijke manier. Zo kunnen we een elektrisch evenwicht bereiken los van een thermisch evenwicht en de disjunctie en conjunctie van beide evenwichten is mogelijk enz…. Sommige toestandsovergangen gaan dus van het grootste naar het kleinste relevante onderscheidingen universum in één stap (dus van een buur van het centraal niveau naar een punt op het centraal niveau met de karakteristiek van een onderscheiding) waarbij één aspect van de entiteit dus waargenomen wordt en de volgende stap gaat dan weer naar het grootste relevante onderscheidingen universum en waarbij de volgende stap naar een ander even niveau kan gaan. Dus zelfs al is de schaal groot genoeg om deelentiteiten mogelijk te maken, het is onduidelijk of het repertorium dat gehanteerd kan worden dit wel toelaat omdat stabiliteit, evenwicht, enkel mogelijk is als processen interageren en dus in hun lokale interactie een repertorium delen. Inderdaad: we zijn bijvoorbeeld tot de conclusie moeten komen dat een elektrisch evenwicht in sommige processen afhankelijk is van een thermisch evenwicht. Ontwerpers zullen dus op de eerste plaats verbindingen moeten ontwerpen die lokale interactie mogelijk maken. We illustreren dat met een vanzelfsprekend voorbeeld: het is niet voldoende om alle componenten van een fiets op een hoopje te gooien om daarmee een fiets te maken en indien we zouden willen om de energie van de fietser zoveel mogelijk om te zetten in snelheid dan zullen de componenten (onder andere de materiaalkarakteristieken) en verbindingen daartoe speciaal moeten ontwikkeld worden, en zelfs dan zal dat afhankelijk zijn van de context.
Evenwicht wordt evenmin noodzakelijkerwijze bereikt. We kennen het begrip “bron” voor een entiteit waarvan we de intensiteit op geen waarneembare manier kunnen verminderen, en het begrip “put” voor een entiteit waarvan we de intensiteit op geen waarneembare manier kunnen vermeerderen. Dit zijn entiteiten die het mogelijk maken om de interactie van andere entiteiten ver van evenwicht te houden zonder dat hun eigen intensiteit verandert, zonder dat hun eigen evenwicht verandert door de interactie.
Een spontaan proces dat telbare entiteiten doet ontstaan kunnen we onder andere modelleren met de Gulden Snede.