De werkelijkheid op dit moment kunnen we op twee manieren karakteriseren: zowel evenwicht voor enkele aspecten als “ver van evenwicht” voor enkele andere aspecten. De processen in de werkelijkheid gaan door, van moment tot moment, omdat een aspect “ver van evenwicht” evolueert naar een aspect “in evenwicht” dat dan niet meer verandert.
Als het evenwicht wel kan veranderen dan noemen we dat een dynamisch evenwicht. Biotische (levende) systemen bevinden zich zowel in dynamisch evenwicht als ver van evenwicht. De dynamische evenwichten zijn te beïnvloeden, de aspecten ver van evenwicht veel moeilijker. We moeten immers vaststellen dat enkel voor de aspecten die zich in (dynamisch) evenwicht bevinden we een andere richting kunnen inslaan. De aspecten die zich ver van evenwicht bevinden zullen een eigen dynamiek volgen, een eigen spontaan gedrag naar evenwicht en dit is amper te sturen. Bijvoorbeeld: een bezemsteel kunnen we in een (weliswaar labiele) verticale positie houden op onze uitgestrekte hand en dan kunnen we deze in een willekeurige richting laten omvallen, maar eens de val te ver gevorderd is kan dit niet meer bijgestuurd worden. Wandelen of fietsen is alleen mogelijk als we een labiel evenwicht kunnen blijven realiseren. Een schommel kunnen we het gemakkelijkst op zijn hoogste punt van richting doen veranderen. Een varend schip kunnen we pas van richting doen veranderen als we voldoende energie of tijd hebben. Zelfs een asteroïde kunnen we van richting doen veranderen ....
Biotische systemen regelen evenwichten dank zij waarnemingen en acties in een potentiële werkelijkheid: “indien dit… (waarneming), dan … (actie), zoniet …(keuze)”. Dat is niet anders dan wat we moeten doen om een bezemsteel in labiel evenwicht te houden of om te kunnen fietsen: het realiseren van een dynamisch evenwicht. Soms komt onze waarneming te laat. Bijvoorbeeld: de opwarming van de aarde zal nog decennia doorgaan, het is een spontaan proces dat niet te stoppen is op korte tijd, zelfs al hebben we alles gedaan wat we kunnen om nu minder koolzuur in de atmosfeer te pompen (wat de meeste mensen nu als de oorzaak van de opwarming erkennen).
In (labiel) dynamisch evenwicht hebben we een keuzevrijheid die we niet hebben tijdens een spontaan proces: een spontaan proces moeten of willen we laten doorgaan en een spontaan proces is enkel te stoppen door een ander spontaan proces. Dat betekent natuurlijk niet dat er geen spontane processen kunnen ontstaan op een spontane manier. Alle natuurlijke processen die het mogelijk maken dat mensen kunnen blijven bestaan zijn daar een duidelijk voorbeeld van. De grootste keuzevrijheid hebben we in een labiele positie die we “in evenwicht” kunnen bewaren: we beschikken dan over een groter onderscheidingen universum en we kunnen alle kanten op die we zouden willen kiezen, als we maar kiezen op het juiste moment (wat betekent dat we dan een ander spontaan proces in actie zetten). Met dynamische systemen kunnen we de toekomst beter anticiperen maar we zullen de toekomst nooit kunnen voorspellen.
Zelfs als we te laat komen kunnen we nog altijd iets doen: we kunnen altijd andere processen selecteren en activeren. Ze zullen (pas) na een zekere tijd hun invloed uitoefenen als ze spontaan voldoende gegroeid zijn (na een zekere verdubbelingstijd bijvoorbeeld). We voegen dan nieuwe processen toe als alternatieven die niet rechtstreeks moeten interageren met de ver van evenwicht dynamiek (bijvoorbeeld: we kunnen een andere manier om mobiel te zijn aanbieden in plaats van te proberen een rijdende trein te stoppen, of we kunnen een reddingssloep gebruiken als het schip niet meer kan bestuurd worden, of we kunnen met fotovoltaïsche panelen elektriciteit maken in plaats van olie te verbranden). Dit is een typische vaardigheid voor de mens als biotische factor die als toppredator zichzelf moet reguleren (de trofische cascade). Maar…, dit is niet eenvoudig en zeker niet eenduidig (goed of fout) juist door de kip-of-ei problematiek van gesloten feedback lussen. Een voorbeeld hiervan kunnen we geven door de interactie van soorten te simuleren.
Een dynamisch evenwicht is dus noodzakelijk om iets in een bepaalde richting te kunnen sturen, om processen te kunnen regelen naar een doel, om niet beperkt te worden door evoluties die we enkel moeten laten gebeuren.
De factor tijd speelt dus een belangrijke rol bij biotische systemen en we kunnen dat gemakkelijk illustreren met een schommel. Elk kind weet hoe een kleine duw op het juiste moment de schommel in beweging kan zetten en in beweging kan houden. Elk kind weet hoe belangrijk het is om de schommeling te blijven waarnemen en zich aan het nieuwe dynamisch evenwicht aan te passen, rekening te houden met het onvermijdelijke ritme. Elk kind weet dat dit ook belangrijk is om de schommel te doen stoppen. Toch is het niet eenvoudig om dat te communiceren aan mensen die zoeken naar simpele antwoorden van de soort “als we dit doen, dan gebeurt dat, en dat is altijd zo, dat is een universele waarheid”. Zelfs als het voor hen duidelijk is dat een duwtje niet altijd (“op elk willekeurig moment”) het gewenste effect heeft, toch blijven veel mensen geloven dat geldige redeneringen onafhankelijk zouden moeten zijn van tijd, en dat geloven ze zelfs voor de aspecten die nu de aarde opwarmen.
De noodzakelijke aandacht voor ritme vinden we ook bij andere cycli terug. Neem bijvoorbeeld de elektrische wisselstroom die we gebruiken om apparaten aan te drijven. Het vermogen wordt gegeven door het product van stroom en spanning. Wanneer stroom en spanning (waarvan de intensiteit een sinusoïdale golf vormen) perfect in fase zijn is de energieomzetting maximaal (de arbeidsfactor, genoemd naar de fase cosφ, is 1). Het schijnbaar vermogen van het elektrisch apparaat zal dan gelijk zijn aan het werkelijk vermogen. De elektrische installatie wordt dan optimaal benut. Bij een arbeidsfactor kleiner dan 1 zal het 'extra verbruik' niet terug te vinden zijn op de stroomrekening van de gebruiker, maar moet het wel opgewekt worden, waardoor het milieu zwaarder belast wordt.
Een ander voorbeeld is een chemisch evenwicht dat ontstaat als een molecule in water oplost om een positief en negatief ion te vormen: het is irrelevant of we de onderscheiding kunnen maken welke molecule van de miljoenen die aanwezig zijn nu gesplitst is en welke niet of welk ion met welk ander ion zojuist verbonden was. Een reactie resulteert wel in een warmtestroom. Als we geïnteresseerd zijn in een bepaalde verhouding van molecules tot hun ionen dan starten we een ander spontaan proces (bijvoorbeeld een proces dat ons een andere temperatuur oplevert) en als we niet willen dat die verhouding stabiliseert dan hebben we een proces nodig dat “op tijd” de verhouding die we gewenst hebben “oogst”.
Een labiel evenwicht herkennen we door een cyclus van toestand naar toestand die in een bepaald universum doorlopen wordt, iets “roteert” zodanig dat elke soort toestanden meerdere malen bereikt wordt (noteer dat de toestanden zelf elkaar uitsluiten, uniek zijn en dus niet meerdere malen bereikt worden). De rotatie neemt een tijd in beslag, meetbaar door het aantal toestanden dat een soort toestand scheidt van zijn herhaling. Dynamische systemen vertonen typisch kleine fluctuaties rond een evenwicht, ze veranderen continu en de cycli hebben een kleine verdubbelingstijd. Als kleine schokken getransformeerd kunnen worden dan betekent dit niet dat dit ook voor grote schokken kan, het is nooit zeker of processen met een lange verdubbelingstijd kunnen interageren met de reeds bestaande dynamische evenwichten.
Een dynamisch evenwicht kan gekarakteriseerd worden door het bestaan van meerdere vrijheidsgraden en dus een groter onderscheidingen universum: de aspecten die te kiezen zijn of die kunnen gebeuren (en dus moeten de onderscheidingen kunnen gemaakt worden) zonder het evenwicht in gevaar te brengen. Maar dat inzicht moeten we niet formuleren vanuit het standpunt van het vermijden van iets, we kunnen het ook formuleren vanuit het standpunt van het mogelijk maken van iets. Een dynamisch evenwicht herkennen we in de veerkracht van systemen (met een groter onderscheidingen universum) waarin spontaan processen ontstaan die een dreiging transformeren in een proces dat het evenwicht ten goede komt of dat een nieuw evenwicht mogelijk maakt. Niet alle laatst toegevoegde onderscheidingen brengen de meest relevante onderscheidingen binnen bereik wanneer ze niet of niet voldoende kunnen ingebouwd worden. Fluctuaties (dus diversiteit) die bewust kunnen opgezocht worden zijn belangrijk om andere vormen van stabiliteit te vinden. Dit wordt soms anti-fragiliteit genoemd (begrip dat gepopulariseerd werd door Nassim Nicholas Taleb).
Sturen van dat proces kan maar als we aandacht besteden aan die specifieke procestijd. Een dynamisch evenwicht herkennen we als een periodieke attractor die nooit evenwicht bereikt. Dit kan gemodelleerd worden door de keuze van een complex getal als eigenwaarde van de processnelheid. Een spontaan proces levert in zijn attractor de onderscheidingen die relevant blijven in het hele proces (en de soort toestand karakteriseert), wat er verloren gaat tijdens het proces zijn de onderscheidingen die de laatst toegevoegde zijn in slechts één van de toestanden die bereikt wordt en slechts op één moment een voorbeeld is van de soort toestand.