Spontane processen zijn de drijvende krachten voor alle veranderingen. Spontane processen kunnen interageren. Dus verandering kan ontworpen worden door het ontwerpen van de interactie van spontane processen. Verandering is onvermijdelijk, omdat een volledige anticipatie van wat er zal gebeuren onmogelijk is, maar verandering kan wel gestuurd worden.

Sinds hun ontstaan verandert het gedrag van agentia (onder andere mensen) de omgeving. De omgeving kan gezien worden als het dynamisch milieu waarin allerhande producten, resultaten of sporen van gedrag momenteel met elkaar compatibel zijn. Mensen proberen de dynamiek naar hun hand te zetten met behulp van producten. Sinds het midden van de twintigste eeuw is duidelijk geworden dat de producten die de mens genereert zo overvloedig aanwezig zijn dat ze de bestaande dynamiek ernstig gaan bedreigen. Meer nog dan taal en beeld beïnvloeden de materiële producten waar de mensen elke dag mee interageren hun wereldbeeld en de maatschappelijke coördinatie die mensen als gevolg van hun gedrag met producten vertonen. Wanneer mensen zich meer en meer omringen met materialisaties, dan immobiliseren die altijd meer en meer hulpbronnen en het begint te dagen dat de huidige materialiserende cultuur hierdoor niet duurzaam kan blijven evolueren. Hoezeer de ontwerpers er immers ook voor zorgen om met alle aspecten van interactie rekening te houden en de efficiëntie en effectiviteit op te drijven, toch zijn de hedendaagse producten gewoonlijk niet technisch voorbijgestreefd maar voornamelijk cultureel/economisch. Verandert de context dan gebeurt het dikwijls dat de producten niet meer van nut, zelfs niet meer relevant zijn. Producten die potentieel in dezelfde context 50 jaar hadden kunnen meegaan kunnen zo veel sneller overbodig worden, wat resulteert in een teloorgaan van de gemaakte investeringen, waarbij dikwijls ook de opgebouwde kennis verloren gaat. Men spreekt van een technische levensduur van producten, maar ook van een economische levensduur van producten, waarbij dan ook een culturele levensduur vervat zit. Door de toenemende materialisatie sinds de twintigste eeuw worden dus niet alleen grondstoffen geïmmobiliseerd maar ook volledige producten, halffabricaten, en minder tastbare waardevolle goederen als kennis en de mogelijkheid dat met die grondstoffen andere investeringen hadden kunnen gemaakt worden. Sinds de jaren zeventig van de twintigste eeuw begonnen dan ook enkele wetenschappers te begrijpen dat positieve feedback, die onvermijdelijk leidt tot groei, in de energetische ruimte niet duurzaam kan zijn. Wanneer het doel van de interactie van processen uitsluitend gericht is op materiële groei, dan wordt veel energie en materiaal verspild. Dit betekent dat deze middelen niet meer beschikbaar zijn voor hetzelfde groeiproces en dat dit proces onvermijdelijk moet stoppen. Bovendien zijn sommige van deze middelen nauwelijks hernieuwbaar op een tijdschaal die relevant is voor de bedoelde groei. Bovendien werd vastgesteld dat sommige emissies andere waardevolle spontane processen vernietigen, tot zelfs het menselijk leven dat uiteraard een noodzakelijke voorwaarde is voor het bedoelde doel. Uitputting van hulpbronnen en de bijwerkingen die veroorzaakt werden door emissies dwongen de internationale gemeenschap om te streven naar duurzame verandering, ook wel duurzaamheid genoemd (een term die probeert om de onvermijdelijkheid van verandering en tijd te maskeren).

Vanuit het cybernetisch inzicht dat doelgerichte interagerende systemen spontaan een holarchie vormen, kan afval alleen worden gemaakt op het laagste procesniveau (het meest elementaire, het hoogste onderscheidingen universum), het enige niveau waar efficiëntie kan worden gedefinieerd, het eerste niveau van de ruimte van de kwantitatieve toegevoegde waarde, het niveau waarop materiële/energetische sporen gegenereerd worden, het enige niveau waar materie en energie worden getransformeerd. Op andere niveaus van de holarchie gebeuren transformaties van informatie. Sommige aspecten van deze transformaties worden nagestreefd, maar tegelijkertijd worden andere aspecten van dezelfde transformaties "afval" genoemd, omdat ze de niet bedoelde “bijeffecten” zijn die onvermijdelijk gebeuren. De belangrijkste reden hiervoor is dat alleen energie en materie rivaliserende entiteiten zijn. Zij zijn verdeeld in ruimte en tijd en spontane processen egaliseren deze verdeling (de toename van entropie). Op het volgende niveau van de ruimte die gericht is op de verandering van de hoeveelheid van een gekozen waarde worden al een aantal wensen (waarden) van meerdere partijen in aanmerking genomen. Wensen en waarden zijn informatie aspecten van de werkelijkheid en niet rivaliserend (aangezien deze kunnen worden gekopieerd in plaats van alleen maar verplaatst). Vanaf het tweede niveau reeds van de holarchie kunnen de ontwikkelingsactiviteiten van de stakeholders al gericht zijn op het geven van een waarde aan output stromen (emissies bijvoorbeeld) die ongewenst zijn voor nog andere stakeholders, of het nu ecosystemen zijn, sociale systemen enz ... Inderdaad, ook het inzicht dat er behoefte is aan systemen die minder verspillen of minder verontreinigen (meer duurzame systemen) groeide na de jaren zeventig van de twintigste eeuw. Levenscyclus analyse, "wieg tot het graf" en "wieg tot wieg" initiatieven vinden hier hun oorsprong. Op een natuurlijke manier worden die inzichten vervolgens uitgebreid tot sociale kwesties en vraagstukken van waarde destructie en creatie in het organiseren van de interagerende processen, allemaal vraagstukken van het ontwerpen van informatiesystemen. Afval wordt dan niet meer afval genoemd maar "output van systemen die ongewenste input is voor sommige stakeholders". Sinds de jaren zeventig van de twintigste eeuw is dan ook het bewustzijn geëvolueerd dat er meer belanghebbenden zijn dan wat men op het eerste zicht veronderstelde en begon men aandacht te krijgen voor de interactie met hele ecosystemen. Wanneer men geen respect toont voor deze, dan verstoort men uiteindelijk de relationele structuur van de wereldwijd interagerende systemen. Uiteindelijk verstoort men ook het menselijk leven op aarde, zelfs totdat een punt bereikt wordt waar corrigerende maatregelen (eerste orde controle) op de materie en energie niet meer mogelijk is.

De duurzaamheidsproblematiek wordt door sommigen soms verengd tot de eis dat wat gematerialiseerd wordt langer moet meegaan. In de duurzaamheidsproblematiek wordt dan ook een debat gevoerd rond materialisatie versus dematerialisatie, maar gegeven de voorgaande analyse zal dat aan de basis problematiek niets veranderen. In eerste fase concentreert men zich dan op het verminderen van wat als afval geproduceerd wordt (het verminderen van het immobiliseren van materie uit de actieve gebruikssfeer) en eventueel worden systemen voorgesteld die de immobilisatie van (tussen)producten op een actieve manier oplossen (bijvoorbeeld “cradle to cradle” ontwerpen) waarbij de producten op een nuttige manier kunnen blijven bestaan. Gewoonlijk functioneren ook die producten slechts in een bepaalde maatschappelijke context (economisch, technisch, sociaal, cultureel, ...) en ook de “cradle to cradle” benadering kan nieuwe contexten niet voorspellen. Elke cultuur zal immers zijn eigen producten en de andere sporen die getuigen van culturele activiteit blijven koesteren, bijhouden en doorgeven en zal dus op basis van een culturele hypothese een bepaalde selectie maken van wat waardevol is in de mogelijk bij te houden sporen. Een meer fundamenteel inzicht is dat de duurzaamheidsproblematiek zich voordoet omdat men met de huidige stand van inzichten van in de ontwerpfase enkel rekening houdt met de aspecten die tijdens het ontwerpproces kunnen geoperationaliseerd worden door de makers van het product. Die aspecten moeten dus gekend zijn, of moeten minimaal voorspeld kunnen worden. Het is in de klassieke benadering van producten gewoonlijk niet duidelijk hoe de producten als zinvolle materialisaties en sporen zouden kunnen gebruikt worden indien het later blijkt dat nieuwe verwachtingen of een nieuw wereldbeeld op de voorgrond treedt. Daarenboven moeten deze aspecten op een te groot niveau van fijnheid gespecificeerd zijn om gebruik te kunnen maken van de beschikbare ontwerphulpmiddelen, en uiteraard is dat niveau van fijnheid niet (meer) beschikbaar voor aspecten die afhankelijk zijn van de context, van het gebruik, van technologieveranderingen, van cultuurveranderingen, van concurrerende systemen, van enzovoort… Duurzaam productontwerpen blijkt dus enkel mogelijk te zijn als men het productontwerp uitbreidt tot het ontwerp van een niet deterministisch gekende evolutie van producten, het ontwerp dus van tijd en verandering, een proces dus dat enkel samen met alle stakeholders kan ondernomen worden en dat daarom soms co-creatie genoemd wordt.

De grote uitdaging is dan ook om een systeem van relaties te ontwerpen dat gevoelig is voor de eisen en wensen van zelfs onbekende stakeholders, zelfs tot het punt dat de eisen en wensen als a priori onkenbaar moeten worden beoordeeld. Stakeholders zijn entiteiten en entiteiten zijn constructies en volledig afhankelijk van onze mate van creativiteit om rekening te houden met mogelijks emergente aspecten van nieuwe constructies. Dit kan geïllustreerd worden met het gooien van een dobbelsteen. De bijkomende vaardigheden die een ontwerper dan nodig heeft zijn de vaardigheden met betrekking tot de proces niveaus die nieuwe waarden creëren. Daartoe moet de klassieke methodiek van het ontwerpen uitgebreid worden van de methoden en instrumenten om "iets" te ontwerpen dat a priori niet bekend is (maar met zekerheid bekend is nadat het plaatsgevonden heeft) tot de methoden en instrumenten om "iets" te ontwerpen dat niet kenbaar is. Sommigen zouden deze laatste categorie het ontwerpen noemen van spirituele systemen. Om dit te kunnen realiseren is een modelmatige benadering van het ontwerpen nodig, die beter presteert dan de gebruikte heuristieken en werkelijkheidsgetrouw kan zijn op een meer generiek niveau. Het model mag niet enkel kwalitatief zijn, het moet tevens beschikken over een metriek waarmee men met herhaalbare waarnemingen falsifieerbare uitspraken kan doen over het niveau van de toekomstgerelateerde kwaliteit (dit is de veranderbare kwaliteit) van ontwikkelde producten en product-systemen. Hiertoe is het haakformalisme ontworpen en dank zij het feit dat het haakformalisme op patroononderzoek gebaseerd is verwachten we dat de aanvankelijke keuze (gebaseerd op een duidelijke hypothese van welke producten en sporen als waardevol bijgehouden worden) latere nieuwe benaderingen niet onmogelijk zal maken en we verwachten dus dat het haakformalisme zijn rol als methodiek kan blijven vervullen in een veranderende werkelijkheid.