Een uitdrukking van het type (n0-n1)/(n0+n1) (die te bestuderen is als ruimte-interval ten opzichte van tijdsinterval) of v01=x01/t01=x01/t10=-x10/t10=-x10/t01=-v10 is een verhouding van gehele positieve getallen onafhankelijk van de eenheid e waarin de meting zou uitgedrukt zijn, en dus wordt die eenheid dikwijls “vergeten”. In de veronderstelling dat alle ni dezelfde getalwaarde hebben maar verschillend van n0, wat we interpreteren dat er een evenwicht waargenomen wordt, dan zijn alle intervallen ni-nj=xij gelijk aan nul (operationeel betekent dat “kleiner dan de waarnemingsresolutie”, waarneembaar klein maar onwaarneembaar kleiner). Maar de ni+nj=tij intervallen blijven toenemen en zelfs als een individueel interval kleiner is dan de waarnemingsresolutie, toch kan een som van intervallen bereikt worden die groter is dan de waarnemingsresolutie. Evenwicht impliceert niet dat er niets meer verandert, evenwicht impliceert enkel dat de verandering (het gedrag) met behulp van de gebruikte onderscheidingen niet uit te drukken is, gedrag modelleren in een evenwicht vereist een andere schaal. De ordeningsparameter (met een andere naam: de tijd of de ruimte, naargelang onze voorkeur, we kiezen hier voor de parameter t) blijft toenemen en de intensiteit van die toename Δt is een meervoud van de getalwaarde bij evenwicht. Wanneer we dus gaan meten zullen we een som moeten maken van individuele metingen. Dit herkennen we in de integralen die bij berekeningen opduiken.
We maken dat duidelijker door een voorbeeld met getallen. We starten met n0 als kleinste waarde en voegen telkens de kleinste fractie van n0 erbij, dus bij de volgende stap verkrijgen we n1 en dit is niet anders dan n0+1/n0 als tijdsinterval. Hieruit volgt n0-n1=-1/n0. Dit is een ruimte-interval. Bij de volgende stap verkrijgen we n2 en dit is niet anders dan n0+2/n0. Hieruit volgt n1-n2=-1/n0. Als we nu veronderstellen dat 1/n0 onder de waarnemingsgrens ligt dan moeten we besluiten dat alle intervallen n0-nj=x0j gelijk aan nul kunnen zijn maar niet de n0+nj=t0j intervallen, inderdaad: de ordening is gegeven door n0+i/n0 en hierin is i het aantal stappen, en het is gemakkelijk in te zien dat er een i kan verondersteld worden zodanig dat i/n0 boven de waarnemingsresolutie komt. Dit kunnen we interpreteren als een beperking van een agens-in-context, maar het inzicht is veel krachtiger: sommige processen moeten we laten lopen, sommige entiteiten zijn pas waar te nemen als we lang genoeg wachten, als de schaal van het aantal toestanden groot genoeg is zodanig dat de correlatie of coördinatie (dit is de resonantie van frequenties van zekerheid) die de entiteit karakteriseert kan waargenomen worden. Men spreekt dan van “accumulatie in de tijd van iets” of buffering. De cybernetica (de wetenschap van het sturen van mensen en machines) geeft daar veel voorbeelden van, en de verdubbelingstijd (of halveringstijd) is een alternatieve formulering voor de eigenwaarde van een proces.
Ook dit maakt duidelijk dat de verhouding (n0-n1)/(n0+n1)=(-1/n0)/(n0+n0+1/n0)=-1/(2n02+1) die we nu gedefinieerd hebben wat anders is dan de klassieke snelheid. De verhouding (n0-n1)/(n0+n1) kan begrepen worden als een uitbreiding van “snelheid”, uitbreiding die toelaat de vooronderstellingen van de klassieke snelheid te construeren. De klassieke snelheid is nul en blijft nul, een som van nul is nul. De klassieke snelheid is begrensd door de waarnemingsresolutie. Nu sommeren we de verhouding die we nu berekend hebben: -1/(2n02+1)-1/(2n02+2)-1/(2n02+3)-… en dit is een reeks die divergeert (zoals een harmonische reeks) en wordt bij een stap i in absolute waarde willekeurig groot (en eventueel onwaarneembaar groter). Reeds in de middeleeuwen werd bewezen dat n=1Σn=2EXPk(1/n)> 1+k/2. De groei na een aantal stappen is natuurlijk zeer klein want men kan aantonen dat: n=1Σn=k(1/n)<(lnk)+1. De som van de eerste 1043 termen is minder dan 100 (OEIS nummer A082912) maar die som is in de praktijk door geen enkele hedendaagse computer berekenbaar (om zich daar een idee van te vormen: volgens de meest gefundeerde inzichten wordt de leeftijd van het heelal geschat op 4,35*1017 seconden).