Elk proces gedraagt zich als een klok die gekarakteriseerd wordt door processtappen. De stappen bepalen de toestanden (die elkaar dus uitsluiten) en dus de resolutie. De sporen van de klok worden per processtap gegenereerd, zij sluiten elkaar uit. Het verdubbelen of halveren van de intensiteit van de sporen meet “tijd” voor dit proces. De relevante tijdstap (globaal, k=1 en lokaal, k=k) wordt dus afgeleid vanuit het waarnemen van (elkaar uitsluitende) toestanden (van en door entiteiten die agentia zijn) in het proces en wordt niet a priori geponeerd. We tellen de toestanden discontinu.
Dit heeft praktische gevolgen als men zonder kritische houding uitgaat van het a priori van continuïteit. Continuïteit is immers operationeel niet te realiseren (als toestanden die elkaar uitsluiten waartussen een verschil kan gemaakt worden) en dat betekent dat het eigenlijk een constructie is (“indien…, dan...”). Als men op basis van twee metingen ervan uitgaat dat er datapunten kunnen geanticipeerd worden “tussen” deze twee (met een lineair verband of niet, minimaal dus een differentieerbaar verband) dan veronderstelt men een continuïteit die misschien niet waarneembaar is, men veronderstelt punten waartussen een agens een verschil kan maken terwijl dat in werkelijkheid niet zo is, hypothese die misschien zal leiden tot waarnemingsparadoxen. Door discontinu sporen te tellen houden we dus rekening met de waarnemingsgevoeligheden of waarneming resoluties van agentia-in-context. De continuïteit-discontinuïteit verschil is goed te modelleren door een rotatie, door een frequentie van zekerheid.
Bij ons algemeen onderzoek naar processen hebben we de waarden op de abscis geïnterpreteerd als tijdstappen. Dat is een eenvoudige conventie, maar slechts een conventie. We kunnen evenzeer de waarden op de ordinaat als stappen gebruiken zodanig dat ze als de waarneembare stappen in intensiteit kunnen geïnterpreteerd worden (en dus als verschillen die een verschil maken voor het agens-in-context), we zouden exact dezelfde curve bekomen met datapunten die de relatie geven tussen abscis en ordinaat. Maar helemaal verhelderend is het om daarenboven ook de eenheid op de assen te transformeren. In plaats van de waarden te interpreteren als bijvoorbeeld m*1=(1±k)n*1 met n lineair op de abscis, en 1 de eenheid op de as, kunnen we ook schrijven logm+log1=nlog(1±k)+log1 en dus n=logm/log(1±k), met m lineair op de abscis. Lineaire toenames zijn gemakkelijker te interpreteren en we hopen dan dat het inzicht zal volgen dat er niets absoluut aan tijd. De abscis geeft dan de intensiteit en de ordinaat geeft dan de overeenkomstige processtap n waarbij die intensiteit geanticipeerd wordt (in de toekomst) of gereconstrueerd wordt (in het verleden). Verleden is hier te interpreteren als de aspecten die noodzakelijk zijn voor het “nu” en de toekomst is te interpreteren als de aspecten waarvoor het “nu” noodzakelijk is. De transformatie met de logaritme maakt van een exponent een lineaire parameter (met coëfficiënt 1±k), volledig in overeenstemming met de manier waarop we een ongekende eenheid (processtap) willen meten die enkel toeneemt of enkel afneemt. Noteer dat de logaritme enkel gedefinieerd is voor positieve getallen.
Hieronder de basispatronen die ontstaan voor k=0,2 met vierkant symbool en k=0,3 met ruitsymbool en dertig stappen in intensiteit. In beide gevallen hebben de laagste intensiteiten de grootste verandering nodig van aantal processtappen. Noch de waarden voor de logm/log(1+k) als de waarden voor logm/log(1-k) zijn asymptotisch en we herkennen een positieve feedback in de twee gevallen. De curve kan voor grote intensiteiten goed benaderd worden als een lineaire toename.
logm/log(1+k) |
Wordt groter vanaf 0 naar verdere + |
Positieve feedback in de positieve zin. Grotere intensiteit komt overeen met een tijdstip verder in de toekomst |
|
logm/log(1-k) |
Wordt kleiner vanaf 0 naar verder - |
Positieve feedback in de negatieve zin. Grotere intensiteit komt overeen met een tijdstip verder in het verleden |
|
We merken nu op dat, wanneer ook de intensiteiten tussen 0 en 1 geplot worden de nul asymptotisch benaderd wordt en er dan een exponentieel veel groter verschil in processtappen overeenkomt met een kleine intensiteitswijziging. Welke klok we ook zouden gebruiken, in een ver verleden “liep ze trager”, wat betekent dat de resolutie niet gepast is om kleine intensiteitswijzigingen waar te nemen. Bijvoorbeeld: de verdubbeling van de intensiteit van een buffer had niet waargenomen kunnen worden omdat de klok dat niet kon genereren, ze genereerde bijvoorbeeld al onmiddellijk een verviervoudiging.
Hieronder de patronen die ontstaan voor k=0,2 met vierkant symbool en k=0,3 met ruitsymbool en zeventig stappen in intensiteit met een intensiteitsverschil van 0,033. Voor de verschillende groottes van k treedt een inversie op bij het nulpunt van de waarden (de eenheid van de intensiteit).
logm/log(1+k) |
De waarden gaan van de tijd in een ver verleden (constructie van een mogelijk verleden) over een nulpunt in de tijd in de richting van toenemende tijd (constructie van een mogelijke toekomst). |
Positieve feedback in de positieve zin |
|
logm/log(1-k) |
De waarden gaan van de tijd in een verre toekomst (constructie van een mogelijke toekomst met een kleine intensiteit) over een nulpunt in de tijd in de richting van afnemende tijd (constructie van een mogelijk verleden met een grote intensiteit). |
Positieve feedback in de negatieve zin |
|
De lijn met ordinaat gelijk aan nul is het “nu” van het agens, de werkelijk die voor het agens dringend en belangrijk is. Het “nu” is het “ja” van de waarneming, en tevens het “neen” van een andere waarneming. Het is de 100% zekerheid: “dat spoor klasseer ik als het aspect dat aanwezig is (of het “anders aspect” dat afwezig is)”. Het “nu” heeft een bereik in het verleden en in de toekomst wat we kunnen modelleren als de breedte van een band rond de abscis as. Het verschil tussen de eenheid (1+k) en (1-k) is te merken in de intensiteiten die buiten de waarneming vallen in die band: het verleden voor (1+k) en de toekomst voor (1-k).
We kunnen nu de agentia met k=0,2 (vierkant) en k=0,3 (ruit) met elkaar vergelijken. Een bepaald intensiteitsverschil komt voor de kleinere k en dus kleinere onzekerheid overeen met een groter tijdsverschil. Het agens met een kleinere eigenwaarde zal daarbij een bepaalde intensiteit met een verder verleden verbinden maar ook met een verdere toekomst (voor de twee soorten feedback) vergeleken met een agens met een grotere eigenwaarde. Maar ook: een agens die een kleiner verschil in intensiteiten kan waarnemen (los van de eigenwaarde) zal een kleiner “nu” hebben. Als de waarneming een groter verschil nodig heeft dan zal het “nu” groter zijn vergeleken met het andere agens. Dit maakt de volgende interpretatie mogelijk: een kleiner verschil in intensiteit waarnemen kan doordat het agens de werkelijkheid met meer onderscheidingen kan opspannen. Maar dat betekent ook dat er minder zekerheid is over de waarneming. Wanneer we dat combineren met de eigenwaarde (een grotere k betekent dat er een grotere onzekerheid is in welke toestand het proces zich bevindt) kunnen we besluiten dat, voor dezelfde werkelijkheid, met evenveel onderscheidingen dus, het agens met de grotere eigenwaarde meer onzeker is zowel over verleden als toekomst dan het agens met kleinere eigenwaarde en daarenboven die toestand sneller bereikt. Het agens dat dan een kleinere onzekerheid heeft (kleinere k) zal voor een zelfde intensiteitsverschil pas later “gedwongen worden” om te reageren op het verder toenemen van de onzekerheid en zal pas later actie ondernemen (een waarneming uitvoeren en zo een collaps uitvoeren in de opgespannen werkelijkheid) dan het agens met een grotere eigenwaarde en dus grotere onzekerheid.
Door de inverse van de waarden te nemen is de singulariteit goed zichtbaar.
De
betekenis van de discontinuïteit op een onbegrensd grote
toekomst/verleden kan als volgt geïnterpreteerd worden. De
anticipatie naar positieve waarden van de tijd is een constructie. Er
zal in de toekomst ook altijd iets anders gebeuren dan datgene dat
kan geanticipeerd worden. De anticipatie naar negatieve waarden van
de tijd is eveneens een constructie, die gewoonlijk reconstructie
genoemd wordt omdat hier ook geldt dat niet alle aspecten van een
waarneming in het verleden kunnen ge(re)construeerd worden. Er zal in
het verleden ook altijd iets anders gebeurd zijn dan datgene dat kan
ge(re)construeerd worden. De anticipaties die verbonden zijn aan een
bepaalde waarnemingsresolutie (verschil dat een verschil maakt)
strekken zich zowel naar het verleden als naar de toekomst onbeperkt
uit.