Vermogen is een fundamentele eenheid, fundamenteler dan energie. Vermogen is energie densiteit, energie per vrijheidsgraad, energie per processtap. Elektromagnetische straling kunnen we daarom interpreteren als vermogen met parameter verschillend van tijd (de eenheid die we gebruiken als densiteit is dus gelijk wat, maar “iets anders dan tijd”). Als we tijd bijvoorbeeld meten als het getal g, dan meten we “iets anders dan tijd” als het getal 1/g. Als we tijd meten als de dimensie “seconde” dan meten we “iets anders dan tijd” als de dimensie “frequentie”. Als vermogen met parameter verschillend van tijd is elektromagnetische straling dus energie per frequentie. De accumulatie van energie door straling is daarom de som over de beschikbare frequenties van de energie voor elke individuele frequentie.
We kunnen dat illustreren met het vermogen van een zwarte straler.
Een “zwarte straler” is een materiaal dat alle elektromagnetische straling absorbeert, het reflecteert dus niets en zal daardoor alle energie opnemen (men gebruikt een emissiecoëfficiënt met waarde tussen 0 en 1 om andere materialen te rangschikken tussen perfecte reflectie en perfecte absorptie). Een zwarte straler bevindt zich onvermijdelijk in een stralingsbad (de omgevingstemperatuur, bijvoorbeeld de omgeving buiten het laboratorium, een speciale omgeving in het laboratorium, de omgeving van de kosmische leegte enz...). Het resultaat daarvan is dat bij absorptie van gelijk welke straling door de zwarte straler de energie van de zwarte straler toeneemt. We kunnen dit vaststellen omdat de temperatuur van de zwarte straler toeneemt en er dus een temperatuurgradient met de omgeving ontstaat. Wat de zwarte straler emitteert blijkt straling te zijn met een langere golflengte (straling met een kleinere frequentie). De straling met lange golflengte nemen we waar als warmtestraling, het stralingsbad dat de zwarte straler dus “zelf genereert in interactie” is een warmtebad. De straling wordt in alle richtingen (vertrekkend van een oppervlak) naar de omgeving gedissipeerd. Is de absorbeerbare energie hoog genoeg (als de temperatuur van de straler hoog genoeg wordt) dan wordt er ook straling in het zichtbare gebied geëmitteerd. Dit is dus straling die uitgezonden wordt weg van het oppervlak, terwijl we zeker zijn dat alle (andere) straling in de omgekeerde zin, dus naar het oppervlak, perfect geabsorbeerd wordt. Een zwarte straler concentreert dus spontaan alle energie maar emitteert simultaan energie in een beperkte frequentieband. Die paradox was een heet hangijzer in de negentiende eeuw en allerhande experimenten werden bedacht om de straling te kwantificeren. De intensiteit van straling is afhankelijk van de temperatuur tot de vierde macht en vertoont een heel specifiek verband tussen frequentie van de straling en de intensiteit. Dit verband kan enkel verklaard worden door te veronderstellen dat straling als kwanta, energiepakketten, fotonen, geëmitteerd wordt die bij hoge frequentie veel meer vermogen (nodig) hebben dan bij lage frequentie. Dat was de hypothese van Max Planck. Wanneer de zwarte straler geleidelijk aan opwarmt dan is de beschikbare energie bij een bepaald hoogte van temperatuur misschien nog niet hoog genoeg om al één pakketje op een hoge frequentie te produceren, en dat wordt dan ook niet waargenomen, terwijl bij lagere temperatuur een maximale frequentie en alle lagere frequenties als uitgezonden straling wel worden waargenomen. Het is dit dat aan de basis lag van de ontdekking van de kwantum mechanica, maar dat is nu niet de focus.
Wanneer we het vermogen van straling meten met de parameter “iets anders dan tijd” en daarvoor 1/g gebruiken, dan is duidelijk dat bij een zeer grote g een zeer groot priemgetal gekozen moet worden dat een nieuw atoom in een groter onderscheidingen universum kan modelleren (in een tralie met het getal 1 als grootste gemene deler en de KGV en GGD als opbouwende relaties) terwijl dat getal simultaan alle kleinere getallen kan realiseren (een som is van kleinere getallen). Het model met priemgetallen als atomen blijkt dus compatibel te zijn met wat aan straling waargenomen kan worden: nieuwe entiteiten ontstaan enkel als het onderscheidingen universum groot genoeg is.