Werk-in-uitvoering

Verder herstructureren en uitkuisen.

Waarnemen gebeurt zo spontaan dat enkel met zorgvuldig opgezette experimenten kan aangetoond worden hoe het waarnemen gecreëerd wordt door de waarnemer als een stabiel patroon in zijn context. Dit kan op veel manieren en het is niet evident om de systeemgrenzen die opgelegd worden door de sensoren en actuatoren te scheiden van de effecten van het verwerken van de hierdoor gegenereerde signalen. Over de patronen van visuele, auditieve, tactiele waarnemingsillusies wordt nog veel onderzoek onderzoek verricht. Men gaat onder andere op zoek naar hersencellen in het gebied van de visuele schors die specifiek gevoelig zijn voor bepaalde vormen en zo de waarneming beïnvloeden, die cellen zijn bij dieren ontdekt enz...

Een van de meer spectaculaire voorbeelden van hoe waarnemingen opgebouwd worden door de hersenen zijn (auto)-stereogrammen. Op het eerste zicht is niets specifiek waar te nemen aan wat een willekeurige mengeling van dots lijkt te zijn. Kijk bijvoorbeeld naar deze dot-figuur en zijn verborgen letter T. De T is waar te nemen als men blind vertrouwen heeft in wat de hersenen spontaan zullen opbouwen als je je niet meer focusseert op de dots. Merk op bij sommige voorbeelden dat het een hele tijd duurt eer het beeld opgebouwd is. Maar ook eenvoudiger beelden kunnen niet waargenomen worden door zich op details te concentreren. Voorbeeld: de zwart/wit vlekken tekening van een hond of een koe. Eens men de relatie tussen de vlekken waargenomen heeft is het zelfs onmogelijk geworden om ze niet meer waar te nemen. Waarnemen is het waarnemen van relaties: de letter B wordt pas zichtbaar als de afdekking geëxpliciteerd wordt.

Hoe de context een rol speelt wordt gemakkelijk gedemonstreerd door de waarneming van nabeelden. Kijk lange tijd naar een gele schijf met een bepaalde afmeting. Het nabeeld hiervan zal blauw zijn en de grootte zal afhangen van de context waarin het nabeeld geprojecteerd wordt (bijvoorbeeld de kamermuur versus een blad papier).

Probeer je een olifant voor te stellen die voor een effen witte muur staat, met daarnaast een hond. Kun je de oren van de hond zien? Doe dit nu met een vlieg en een hond. Ook in onze fantasie worden we door de gefantaseerde context beïnvloed.

Wanneer verschillende kleuren naast elkaar aangeboden worden kan men 120-160 kleuren onderscheiden. De kleuren zullen elkaar beïnvloeden en verfijnen: een gele vlek op een groene achtergrond lijkt roder dan op een grijze achtergrond, een gele vlek op een blauwe achtergrond lijkt verzadigder dan op een andere gele achtergrond. Dit noemt men simultaan contrast. Absoluut (dus buiten een context van waarnemen) kan men slechts 10 tot 14 kleuren onthouden. Hetzelfde geldt voor helderheden: hier zijn 500 helderheden simultaan vast te stellen, en maar 3 tot 4 absoluut. Helderheden en kleuren beïnvloeden ook elkaar. Naargelang de achtergrond zal een kleur donkerder of helderder waargenomen worden. Door al deze combinatiemogelijkheden wordt het duidelijk dat we miljoenen kleuren kunnen onderscheiden.

Men kan bij het horen 1800 toonhoogtes onderscheiden die simultaan aangeboden worden (en waartussen men de verschillen waarneemt), maar absoluut slechts 4 tot 5, en men onderscheidt simultaan 300 luidheden en absoluut slechts 3 tot 5.

Bij stereoluidsprekers kan men het faseverschil elektronisch aandikken zodanig dat de illusie gecreëerd wordt dat men in een grotere ruimte zit.

Wanneer men de juiste verhoudingen van enkel de boventonen van een bas kan weergeven horen we de basistoon, zelfs als die fysisch niet meer aanwezig is (de luidspreker bijvoorbeeld kan die lage frequentie onmogelijk uitzenden).

Sinds we het hele spectrum van een klank elektronisch kunnen nabootsen maken we ook in het audio gebied paradoxen: bijvoorbeeld stijgende noten die eindeloos blijven doorgaan

Parallelliteit beïnvloed door zijn context

Vervorming van een cirkel door zijn context

Vervorming van een vierkant door zijn context

Suggestie van een spiraal door de context van cirkels

De lengte van een lijnstuk hangt af van de soort uiteinden, interpretatie die zeer cultureel bepaald is, mensen die van jongsaf aan in heel rechthoekige omgevingen wonen vertonen het effect meer uitgesproken

en andere (1).

en japanse (2).

De experimenten van Land (uitvinder van de Polaroid, Retinex theorie) gingen nog veel verder. Land fotografeerde in de zeventiger jaren met zwart-wit diafilm een scene, bijvoorbeeld een stilleven, door twee gekleurde filters. Het bekendst zijn de proeven waarbij een rood en een groen filter gebruikt werden, maar ook een geel en oranje filter gaven hetzelfde effect. Wanneer de dia's geprojecteerd werden door dezelfde filters werd het beeld uiteraard in de kleur van de filter gezien. Werden de beelden echter samenvallend op één scherm geprojecteerd, dan ontstond geen beeld in een mengkleur (groen-rood, geel-oranje) zoals men zou verwachten, maar een beeld in bijna alle oorspronkelijke kleuren, maar uiteraard weinig verzadigd.

Bij andere experimenten belichtte Land patchwork van een 100 tal gekleurde papieren met zowel korte-, midden-, als langegolf licht. Wanneer een proefpersoon nu gevraagd werd bijvoorbeeld een geel aan te duiden en een wit dan werd het reflectiepatroon van het geel in functie van de drie golflengtes opgemeten onder die oorspronkelijke belichting. Land ging nu de intensiteit van de drie belichters zo regelen dat het reflectiepatroon van het wit gelijk werd aan het vroegere reflectiepatroon van het geel. Wanneer dezelfde of een andere proefpersoon terug hetzelfde patchwork bekeek onder de nieuwe belichting werd het wit blad nog steeds als wit gekenmerkt en het gele als geel. Hieruit volgt op ondubbelzinnige wijze dat de kleur van een bepaalde plaats niet uitsluitend bepaald wordt door de golflengte van het gereflecteerde licht, maar ook door de verhoudingen waarin de kleuren over het totale netvlies zijn verdeeld. Zolang de verhoudingen niet te veel veranderen, binnen ieder gebied van het netvlies, veranderen de kleuren ook niet. Een groen oppervlak zal dus enkel wanneer iedere andere informatie ontbreekt blijken een hoog gedeelte licht in het midden spectrum terug te kaatsen en een laag gedeelte in het lange- en kortegolf gedeelte. In een complexe omgeving is het niet zeker dat datzelfde teruggekaatste patroon als groen zal waargenomen worden, en wanneer de belichting verandert zal de waargenomen kleur veel langer als onveranderd beoordeeld worden.

In de laatste decennia pas is duidelijk geworden wat er verantwoordelijk zou kunnen zijn voor de legendarische subtiel veranderende glimlach van de Mona Lisa van Leonardo da Vinci. Het effect wordt veroorzaakt door een verschil in het focaal zicht en perifeer zicht. Kleine verschillen in de omgeving kunnen leiden tot het waarnemen van dingen "die er niet zijn". Dit wordt duidelijk geïllustreerd door het volgende patroon waarin je maar eens moet proberen de witte en zwarte stippen te lokaliseren.

Iedereen weet dat een kilo pluimen evenveel weegt als een kilo lood. O ja? Wat zouden ze liever op hun tenen laten vallen? Ons begrip van gewicht is niet gebaseerd op wat de weegschaal meet. Het heeft meer te maken met weerstand, stootkracht, compactheid, verplettering, moeite, onindringbaarheid, de moeite om iets op te heffen, het aantal spieren dat daarbij betrokken is (enkel twee vingers bij de loden cilinder of twee armen bij de zak pluimen)… De invloed van de verwachting op het gewicht is te onderzoeken door bijvoorbeeld uit verschillende materialen cilinders te maken met verschillende diameters enz…

Wij nemen enkel tactiele verschillen waar, ze moeten zelfs geen gemeenschappelijk referentiepunt hebben. Stop eens een hand in een kom met heet water, de andere in een kom met koud water, en dan beide in dezelfde kom met lauw water.

Het kan nog vreemder: we kunnen ons eigen lichaamsbeeld vrij snel veranderen. Dit werd overtuigend aangetoond in een onderzoek (artikel van Ramachandran) waarin een willekeurige correlatie geconstrueerd wordt tussen waarnemingen met verschillende sensoren. De experimenten zijn gemakkelijk te reproduceren. Experimenteer met bijvoorbeeld het volgende: iemand raakt je hand aan zonder dat je dit kan zien, maar wat je wel ziet is dat die persoon op hetzelfde tijdstip, dus synchroon, een willekeurig object aanraakt, ongeveer op dezelfde locatie (denk aan zien boven tafel versus voelen onder tafel). Na een korte tijd krijg je de indruk dat dit object deel uitmaakt van je lichaam. Dit gebeurt sneller als de aanrakingen niet kunnen voorspeld worden. Dat in de werkelijkheid iets synchroon gebeurt zonder verband is zo hoogst onwaarschijnlijk dat onze hersenen daar onmiddellijk verregaande conclusies uit trekken, en dat is dus wat je waarneemt. Als dat je nog verder boeit, luister naar de TED-talk van Ramachandran

Eens we de waarneming in actie gezien hebben bij het optreden van onomstotelijke visuele, auditieve en tactiele illusies moet het ons ook niet verwonderen de waarneming in andere minder openlijke situaties in werking te kunnen zien. Dit wordt in de zeer interessante TED talk van Dan Arieli geïllustreerd.

Het karakteristieke van illusies is dat we zo zeker zijn dat wat we waarnemen geen illusie is, dat we enkel door andere metingen tot de overtuiging kunnen komen dat de waarneming in een bepaalde richting "vertekend" werd. Bij visuele en auditieve illusies hebben we nog de indruk dat ons die dingen overkomen en we er niet aan kunnen doen. Maar hetzelfde doet zich voor bij dingen waarvan we overtuigd zijn er wel iets te kunnen aan doen (hypothesen onderzoeken, weloverwogen beslissingen nemen, informatie opnemen, snel berekeningen maken, voorspellingen doen, …).







Een melodie wordt herkend in welke toonaard en toonhoogte (context) het ook zou gespeeld worden. Vergelijk dat met het transponeren van dezelfde melodie van een groot naar klein toonaard, het is een andere melodie geworden.

de illusie van Jastrov (twee maal man op matras)

de illusie van Ponzo (grootte van een lijn ten opzichte van schuine lijnen)

de illusie van Poggendorff (voortzetting van een lijn),

Delboeuf met cirkels

Proef van Navon (H globaal, S lokaal): waarnemers die de kleine letters willen lezen kunnen de grote niet negeren. De kleine letters kunnen wel genegeerd worden wanneer men zich op de grote concentreert. Dit resulteert in een meetbare fractie van een seconde waarin men twijfelt in het eerste geval.

Proef van Zajonc (bij het heel kort aanbieden van een beeld wordt er simultaan een gevoel waargenomen waarnaar later gerefereerd kan worden bv: zon/ warm, koud, zelfs al gebeurde de verwerking van het beeld onbewust). Toepassingen hiervan vindt men in de snelle reclameclips.

Ook in de wetgeving erkent men de invloed van de totaliteit: men spreekt immers van plagiaat wanneer de totale indruk identiek is, en dit onafhankelijk van de details.

Visueel

Vanuit de schilderkunst is er al heel lang veel bekend over simultaancontrast (bijvoorbeeld als de kleur van schaduwen) en successiefcontrast (bijvoorbeeld bij de kleuren van nabeelden). Men weet ook al lang dat relatieve helderheden tussen twee vlakken even groot blijven en niet beïnvloed worden door de belichtingssterkte.

We kunnen diepte zien op een vlak scherm. Wanneer de randen van het scherm gecamoufleerd kunnen worden, is dit nog spectaculairder. Hierrond wordt er tegenwoordig veel onderzoek verricht omdat men bijvoorbeeld bij animaties een ruimtelijke indruk wil geven zonder dat de ruimte aanwezig is. Bij het visueel waarnemen van diepte spelen vele factoren een rol, veel informatie zit reeds in het beeld zelf dat het oog bereikt:



Opvallend zijn de volgende proeven die slechts in de laatste eeuw uitgevoerd werden:

Wanneer men lichte en donkere grijzen onder wit licht bekijkt dan schijnen ze ongekleurd. Wanneer men ze echter onder sterk gekleurd licht bekijkt dan blijkt men een kleurtoon waar te nemen, en de waargenomen kleurtoon wordt bepaald door de verhouding van de helderheden van monster en achtergrond. Monsters die lichter zijn dan de achtergrond nemen de kleur aan van de lichtbron, monsters donkerder dan de achtergrond nemen de complementaire kleur aan. Men noemt dit het Helson-Judd effect. Dezelfde kleurverschuivingen zijn ook waar te nemen bij gekleurde monsters.



Want ook onze eigen verwachtingen spelen hierbij een rol. Sommige objecten die altijd in een bepaalde kleur aan ons verschijnen (denk aan sinaasappels of tomaten) behouden die kleuren veel langer in andere omgevingen en belichtingen dan objecten die in verschillende kleuren kunnen voorkomen. Hierbij valt dus de invloed op van de verwachting van de waarnemer.



Auditief



Tactiel



Beweging

Beweging wordt niet rechtstreeks waargenomen maar wordt door de hersenen geïnterpreteerd uitgaande van niet veranderende patronen.

Het is bijvoorbeeld helemaal niet moeilijk om een causaliteit (het “oorzakelijk patroon”) te suggereren door twee blokjes op een coherente manier te laten bewegen.

Men kan beweging suggereren met een opeenvolging van statische lichtflitsen (dit wordt gebruikt in de film, we zien de bewegingspatronen zonder dat de beweging zelf gegeven wordt, een TV- of computer-scherm wordt ook discontinu opgebouwd).

Men kan ook beweging suggereren met slechts twee lichtpuntjes. Een mooi voorbeeld is het “wiel van galilei”: bij het aanbieden in volle duisternis van een lichtpuntje op zowel de horizontaal bewegende as als de beweging van de cycloide (het traject van een punt op de rand van het wiel) ziet men niet meer de beide afzonderlijk, maar een draaiend wiel in de duisternis.

De draaiende kapperszuil wordt waargenomen als niet eindigende opwaartse beweging.

Welk patroon blijft in de beweging en wat lost zich op in de omgeving? Welke verhouding met de omgeving blijft constant ondanks beweging (met andere woorden: wat is het patroon)? Wat speelt daar allemaal in mee? Hoe kan dit gebruikt worden om objecten in hun omgeving te camoufleren of juist te laten opvallen? Hoe kan je ervoor zorgen dat mensen sommige dingen als een eenheid in het ontwerp (blijven) beschouwen ondanks de verandering?

Observeer hoe de omgeving niet schijnt te bewegen als je je ogen spontaan beweegt, maar wel schijnt te bewegen als je je oogbal met de hand beweegt.

Op de website van Michael Bach zijn verschillende voorbeelden getoond waarin beweging wordt gesuggereerd enkel als gevolg van het feit dat het oog zelf moet bewegen om te kunnen zien en hierdoor zorgvuldig gekozen patronen als beweging interpreteert.

Bij zwart-wit beelden die een optische illusie van beweging opwekken zijn er zelfs kleuren te zien (zie de golvende zwart/wit schilderijen van Bridget Riley of de experimenten met zwart/wit cirkels van Arthur Hoener).

Stuurbare aandacht

Naargelang jouw eigen focus kan je je waarnemingen veranderen.

Voorbeeld: of je hier zes of zeven kubussen ziet hangt af of je de figuur bekijkt als een beeld in vogel- of in kikkerperspectief.

Voorbeeld: draait het dansende meisje in wijzerszin of tegenwijzerszin? Kan je haar naar willekeur van richting doen veranderen? Lukt het om ze een slingerbeweging te laten uitvoeren?

Als ontwerpers moeten en kunnen we de aandacht van onze toehoorders sturen door het documenteren van verschillende ontwerpoplossingen heel consequent met de bedoelde focus te ontwerpen.

Stel dat je de opdracht krijgt iets te ontwerpen dat in staat is iets anders te verplaatsen. Laten we eens een mogelijke lijst aanleggen: een trein, een vrachtwagen, een blad papier, een fiets, een lift, een raket, een email bericht, …

Als goede ontwerper zou je je natuurlijk kunnen afvragen of die dingen door andere mensen zouden kunnen herkend worden als iets dat in staat is iets anders te verplaatsen. Daartoe ontwerp je het volgende experiment: op kaarten laat je telkens twee exemplaren van de door jou bedachte mogelijke oplossingen zien en je vraagt of exemplaar 1 meer dient om iets te verplaatsen dan exemplaar 2. Wat je dus doet is onderzoeken welke mogelijke oplossingen meer karakteristieke kenmerken heeft om iets te verplaatsen dan andere.

Op die manier kan je de gemiddelde subjectieve afstand meten van een vrachtwagen tot "iets om iets anders te verplaatsen" en dit vergelijken met de gemiddelde subjectieve afstand van een blad papier tot "iets om iets anders te verplaatsen". Deze test is perfect uitvoerbaar. Mensen zijn blijkbaar in staat zich een product voor te stellen ("iets om iets anders te verplaatsen") zonder dat ze dat concreet kunnen invullen. Daarenboven slagen ze erin dit abstracte product logisch op dezelfde hoogte te plaatsen als al de mogelijke concrete realisaties ervan, waarbij ze dan op natuurlijke wijze een loopje nemen met het mengen van de categorie "verzameling" en "element". Een vrachtwagen is simultaan "iets om iets anders te verplaatsen" en een lift is dat ook, maar een vrachtwagen is dat “meer dan” een lift.

Er zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd in die richting (bijvoorbeeld voor de categorie "vogels") en telkens weer blijkt dat mensen in staat zijn de categorie "vogels" een plaats te geven tussen verschillende concrete realisaties van "vogel", precies alsof de categorie vogel in zijn geheel zelf een soort vogel zou zijn. De concrete vogelsoort die hierbij dan het dichtst bij "vogel" ligt (die als meest exemplarische vogel beschouwd wordt) zal het snelst herkend worden en zal normerend gaan optreden voor het toewijzen van de categorie "vogel" aan een nog onbekende soort. Blijkbaar wordt de abstracte vogel gebruikt om de concrete verschijning te positioneren van wat mogelijk een vogel zou zijn kunnen. Onderzoeken wijzen dan uit dat voor vogels de volgende kenmerken meer kenmerkend blijken te zijn: grootte, mate van tamheid, vorm van de snavel, de frequentie waarmee een bepaalde soort met mensen in contact komt, vliegvermogen, verenrijkdom, nabijheid van de natuurlijke habitat, aaibaarheidsfactor, enz… en het is duidelijk dat deze eigenschappen van mens tot mens kunnen verschillen. De kanarie is in die zin voor de westerse mens meer vogel dan een pinguïn, een vrachtwagen is meer "iets om iets anders te verplaatsen" dan een autobus, en zeker meer dan een emmer of een lift, de Mona Lisa is meer kunstwerk dan de Eiffeltoren, 7 is een beter oneven getal dan 51, een kleiner getal is dit beter dan een groter getal.

Het exemplarische van een waarneming wordt dus sterk beïnvloed door wat we weten en veronderstellen over de entiteiten.

Tegen alle logica in heeft ook andere kennis hierop een invloed: bijvoorbeeld speelt hierbij een causaal vermoeden mee: zo gelijkt een dochter meer op haar moeder, dan een moeder op haar dochter. En ook speelt de richting waarin mensen bevraagd worden mee: België gelijkt meer op België dan Congo op Congo (omdat we meer over België weten dan over Congo). En de gelijkenis vanaf een bepaald punt is anders dan de gelijkenis naar datzelfde punt.

Experiment: Neem alle woorden van zeven letters in het Nederlands.

Zijn er nu meer die eindigen op "----nde" dan er zijn met n op de vijfde plaats (----n--)?

Het valt ons nu gemakkelijker woorden te bedenken die op "-nde" eindigen dan met de "n" op de vijfde plaats en daarom denken we, tegen alle logica in, dat er meer zijn. Maar een deel heeft toch niet meer elementen dan het geheel waar het deel van uitmaakt?

Er zijn meer specificaties nodig in het eerste geval, dus moet dit wel een deel zijn, echter zijn er zijn meer ingangen om modellen te construeren van het eerste geval.

Het begrijpen van het ervaren werkt exemplarisch, het aantal keren dat we iets meemaken heeft absoluut geen invloed op het begrijpen van het ervaren dat langs (te reconstrueren) modellen gaat. Dit brengt met zich mee dat we het kenmerkende, het exemplarische als meer waarschijnlijk beschouwen. Wat we ons gemakkelijk voorstellen vinden we meer waarschijnlijk.

Experiment: Schik de volgende lijst naar frequentie van voorkomen

Men stelt dan vast dat men inschat dat er meer snelle rode auto's zijn dan rode auto's, wat logisch niet kan natuurlijk. Het is weer het exemplarische dat hier de kop opsteekt.

Experiment: wat is de kans dat na de volgende reeks worpen KKKKKK een munt gegooid wordt?

Wanneer men er zich bewust van wordt de worpen elkaar niet beïnvloeden, dan is elke reeks van x aantal worpen a priori dus even waarschijnlijk. Ondanks het feit dat we dit beseffen zullen we toch van de drie onderstaande reeksen de middelste reeks als meest waarschijnlijk aanduiden als de uitkomst van zeven worpen.

Zo zal men geloven dat bij kleine reeksen al waar is wat enkel geldt voor grotere (en theoretisch enkel voor oneindige reeksen).

De middelste reeks is wel de meest exemplarische, maar daarmee is het ook gezegd. Het is daarom niet ook een meer waarschijnlijke uitkomst. Dit wordt soms de wet van de kleine getallen genoemd (in tegenstelling met de wet van de grote getallen in de waarschijnlijkheidsleer):.

We gaan er zelfs van uit dat we in staat zijn de uitkomst te beïnvloeden door ofwel "harder" of "zachter" te gooien…(gedrag dat al dikwijls bij gokkers vastgesteld werd).

Door beschikbare kennis worden waarnemingen in een bepaalde richting vertekend. Maar evengoed gebruiken we de bestaande kennis of nieuwe kennis niet maximaal en aanvaarden zomaar hoe het probleem voor het eerst aan ons voorgesteld wordt. Een waarneming wordt immers opgebouwd vanuit de eerste indruk. We aanvaarden een nieuwe situatie zoals hij wordt voorgelegd en we komen niet op de gedachte hem anders te bekijken of op een andere manier te formuleren.

In de literatuur wordt de invloed van de eerst aangeboden context "verankering" (eerste indruk) of "framing" (eerste context) genoemd.

Voorbeeld:

Je ontwerpt een nieuw product. Als goede ontwerper doe je een aantal testen en hieruit kan je besluiten dat in werkelijkheid het product hetzelfde gedrag zal vertonen. Namelijk: in 1% van de gevallen niet functioneren, in 99% van de gevallen wel. Wat zal je mededelen aan de opdrachtgever: "de kans op mislukken is 1%" of "de kans op slagen is 99%"? Indien we beide uitdrukkingen zo naast elkaar zien staan is het duidelijk dat ze equivalent zijn, maar zo zal de opdrachtgever het niet waarnemen als hij met slechts een van beide uitspraken geconfronteerd wordt.

Experiment 1:

Toon aan groep 1 de volgende vermenigvuldiging en vraag snel het totaal te berekenen:

2 x 3 x 4 x 5 x 6 x 7 x 8 = ?

Uit onderzoeken blijkt dat deze groep gemiddeld de uitkomst 512 opgeeft.

Toon aan groep 2 de volgende reeks en vraag snel het totaal te berekenen:

8 x 7 x 6 x 5 x 4 x 3 x 2 = ?

Gemiddeld geeft deze groep de uitkomst 2250 op.

Zoals kan nagerekend worden is het antwoord 40320.

Experiment 2:
Tel de getallen in onderstaand frame van boven naar beneden op. Doe dit hardop. Wat is de uitkomst? Doe dit dan nog eens.

1000
20
30
1000
1030
1000
20
Som =..............

De manier waarop iets aangeboden wordt is van doorslaggevend belang. In de reclame wordt hiervan gebruik gemaakt om bij de lancering van een product onmiddellijk het te positioneren daar waar het de eigenschappen en het verlangde gedrag optimaal suggereert. Wat ook de context zal zijn waarin concrete mensen het product ervaren, wat ook de concrete ervaring zal zijn van mensen met de gesuggereerde eigenschappen, men blijft die eerste context meedragen. Moeten dan later offers gebracht worden om de eerste context te herstellen dan zullen mensen zich eerder die moeite getroosten dan toe te geven dat ze zich bij de aankoopbeslissing vergist hebben.

Dat is de achterliggende reden waarom bedrijven geld blijven pompen in projecten die toch niet het succes halen dat ervan verwacht werd omdat ze "ongeluk" zouden gehad hebben. Hoewel het onzeker blijft of het project succes zal hebben (en dus “doorgaat”), toch doet men alsof men ongeluk zou gehad hebben zoals bij het verliezen van een kaartje van een popconcert dat zeker doorgaat. Men probeert vroegere verliezen om te buigen tot winst, en dit is afhankelijk, niet van hoe de zaken er nu voorstaan of zullen zijn, maar van hoe het gegaan zou zijn indien men van meet af aan de juiste beslissing had genomen en het verwachte resultaat er “potentieel zou zijn”.

Onze ervaringsomgeving is zo stabiel en comfortabel geworden dat we geloven om meer schade op te lopen als we een bedreiging niet waarnemen, dan als we een kans zouden laten liggen. In een onstabiele, voortdurend bedreigende omgeving zou het juist omgekeerd zijn. Dit heeft een grote invloed op de houding van mensen ten opzichte van veranderingen. We zijn spontaan behoudend in situaties waarbij gewonnen kan worden en daarentegen "avonturiers" in situaties waarbij verlies kan geleden worden. Als winst zeker is kiezen we voor winst. Als verlies zeker is kiezen we voor iets anders.

Voorbeeld

Wat zou je kiezen indien je de keuze krijgt tussen

Of

Wat zou je kiezen indien je de keuze krijgt tussen

Ontwerpers zullen dan ook merken dat het altijd moeilijker is te innoveren in een bedrijf dat goede resultaten behaalt, dan in een bedrijf waar de resultaten beginnen tegen te vallen. Veranderingen gaan dan soms heel bruusk.

Een succesvol team wordt dan ook niet gewijzigd, ondanks het feit dat niet alle competenties meer aan bod komen totdat het overduidelijk geworden is dat het niet meer voortdurend successen bereikt.

Soms nemen we verandering waar wanneer er helemaal niet van relevante verandering sprake is.

Wanneer we bijvoorbeeld voor twee of meer situaties staan waarvan we nog niet weten welke zich in de toekomst zal voordoen, ook al weten we dat er zich één zal voordoen, dat we in beide situaties simultaan in een door ons gewenste positie bevinden en we dus geen enkele reden zien om een andere beslissing te nemen, zelfs dan nog durven we geen beslissing nemen om de toekomst tegemoet te gaan. Het is dan precies alsof we zeker willen zijn van wat er concreet ZAL gebeuren en we verlamd worden enkel omdat het onmogelijk ons in te beelden wat we ook anders zou gebeuren als een van die mogelijkheden gerealiseerd wordt. Men gaat zelfs meer investeren in het creëren van informatie die er eigenlijk niet toe doet, die de beslissing niet kan veranderen. Denk aan alle (medische) onderzoeken die nog uitgevoerd worden en geen onderscheidend vermogen meer hebben om de beslissing in een andere richting te verantwoorden.

Dit is te experimenten met de reactie van mensen in een competitieve situatie, zelfs al heeft de tegenstander reeds een beslissing genomen, en kan hun eigen beslissing er niets aan veranderen, toch gaan ze hun beslissing afwegen "alsof het nog iets kan veranderen".

Voor het ondernemen van actie moeten we blijkbaar meer rechtvaardigingen inroepen dan voor het niet handelen, het laten voortduren van iets dat zijn eigen beloop heeft. Zelfs al is de beginsituatie en het resultaat hetzelfde. Als we actie ondernemen verwachten we dat het resultaat daarvan positief zal zijn, alhoewel het ook louter toeval kan zijn.

Ook bij het zoeken naar zekerheid speelt de wet van Weber mee: iets waarmee we volledige zekerheid krijgen (reductie van onzekerheid van 1/1000 naar 0/1000) is meer waard dan iets dat slechts een reductie van onzekerheid bereikt (met dezelfde waarde, bijvoorbeeld van 3/1000 naar 2/1000).

Menselijke verwachtingen hebben helemaal niets te zien met het optimaal verwerken van beschikbare informatie. Het is bijvoorbeeld voor geen enkele mens mogelijk om intuïtief met waarschijnlijkheden om te gaan.

Stel de volgende situatie:

Je verkoopt een product in Portugal, Frankrijk en Italie. Een markttest die onderzoekt of een bepaald potentiëel aanwezig is bij een analoge doelgroep in Spanje blijkt een positief antwoord te geven. De betrouwbaarheid van de test is 80% (dit betekent dat de test in 20% van de gevallen negatief is hoewel de te meten eigenschap wel aanwezig is). Je weet vanuit de verkopen in de andere landen dat in die doelgroep het potentieel voor 5% aanwezig is. Wat is nu de kans dat de doelgroep in Spanje inderdaad door het product zal aangesproken worden?

Velen hebben de neiging de kans vrij hoog (tegen 80%) in te schatten. We geloven dat de gemiddelde verwachting van 5% in die doelgroep er eigenlijk niet toe doet. Maar weinigen beseffen dat ze eigenlijk te weinig gegevens hebben om deze situatie in te schatten. Onze intuïtie laat ons andermaal in de steek zoals de berekening hieronder ons leert.

De waarschijnlijkheid dat zich A voordoet kennen we (hier verondersteld als 5%), alleen weten we niet waar A optreedt, en we zouden willen te weten komen of dit het geval is in de situatie die ons interesseert. Hiervoor beschikken we over een test die een testeigenschap B genereert die positief maar niet in alle gevallen correleert met A. Dat betekent dat de eigenschap A simultaan aanwezig is met B maar niet in alle gevallen. De voorwaardelijke waarschijnlijkheid P(A/B) is de waarschijnlijkheid van A, gegeven B (met gerealiseerde of gekende B gegeven ook het feit dat B niet met zekerheid met A correleert).

In het voorbeeld kennen we B (uitslag van een test) die simultaan met A optreedt in 80% van de gevallen. Maar om dan met het totaal aantal mogelijke toestanden rekening te kunnen houden hebben we nog meer gegevens nodig: we moeten weten in welk percentage de test de eigenschap B wel detecteert zonder dat A zich voordoet. Laten we veronderstellen dat het marketingbureau dat de test uitvoerde (en dat de test in vele gelijkaardige contexten valideerde) ons mededeelt dat dit 7% is. A doet zich dus voor in 5% van de gevallen, dus in 95% van de gevallen is A afwezig en in 7% van die gevallen zal toch B gedetecteerd worden. In een overzicht:

De waarschijnlijkheid dat A optreedt: 0,05


Eigenschap A aanwezig

Eigenschap A afwezig

Eigenschap B aanwezig

0,8

0,07

Eigenschap B afwezig

0,2

?

P(A) = 0,05

P(A&B) = 0,8 x 0,05 = 0,04

P(B) = 0,8x0,05 + (1-0,05)x0,07 = 0,04 + 0,0665 = 0,1065

P(A/B) = P(A&B)/P(B) = 0,04/0,1065 = 0,375

Dus: stel dat B gedetecteerd wordt dan zal dit slechts voor 37,5% betekenen dat simultaan ook A aanwezig zal zijn.

Hier zien we terug het effect aan het werk dat mensen eerder het karakteristieke waarnemen dan dat ze in staat zouden zijn rekening te houden met de basisfrequentie van voorkomen. Voor ontwerpers is het vitaal hier inzicht in te verwerven. In hun eigen functioneren worden ontwerpers geconfronteerd met beslissingen die genomen worden op basis van testen (hoe correleren die testen met werkelijke eigenschappen?), in het communiceren met anderen worden ontwerpers geconfronteerd met beïnvloedingen van karakteristieke eigenschappen in plaats van eigenschappen in hun context.