In de beginfase van het waarnemingsonderzoek deed men een enorme stap vooruit door niet meer de energie te meten die geregistreerd werd (bijvoorbeeld het drukverschil dat het oor bereikt of de intensiteit en frequentie van de lichtinval op een bepaalde plaats) maar de juist merkbare verschillen in de waarneming en te tellen hoeveel verschileenheden onderscheiden konden worden (Weber, 19e eeuw).
Nemen we x als fysische maat. Stel dat w(x) een positief getal is zodanig dat de maat x + w(x) het minimale verschil is dat in 50% van de gevallen waargenomen wordt, dan zegt de wet van Weber dat w(x) = kx, waarbij k niet van x afhangt.
Juist merkbare verschillen zijn dus fysisch niet even groot (hangen af van de grootte van x) maar geven toch allemaal eenzelfde waarnemingsverschil. Dit waarnemingsverschil kan dan beschouwd worden als een standaard eenheid en geeft aanleiding tot een intervalschaal. Voorbeeld: de Munsell kleurenkegel.