Laten we eens twee situaties met elkaar vergelijken die je effectief kan uitvoeren.

Ik vraag je enerzijds:

1. Neem een rode bal of neem een groene bal of neem een blauwe bal.

Ik vraag je anderzijds:

2. Neem een bal.

Wat is het verschil tussen deze twee situaties?

In het eerste geval mag je bijvoorbeeld geen gele bal nemen. In het tweede geval kan je een gele bal nemen omdat het onderscheid “kleur” niet relevant is alhoewel je toch altijd een gekleurde bal zal nemen.

Hoe dan ook: in het eerste geval is het voor jou onmogelijk om een bal te nemen die zowel rood als groen is, dit zijn elkaar uitsluitende materialisaties van “kleur”. Het is het toegevoegde onderscheid (namelijk “kleur”) dat de disjunctie tot een exclusieve disjunctie maakt. In het tweede geval kun je elke kleur nemen, zelfs als je weet dat de evaluatie van kleur afhangt van de kleur(en) van het licht dat in wisselwerking staat met het oppervlak van de bal, wat dus de uitvoering van de eerste vraag veel complexer zou gemaakt hebben dan op het eerste zicht.

Op een gelijkaardige manier wordt men bij kwantum gedrag geconfronteerd met onze vooronderstellingen over “ruimte”. Ruimte ervaren we als een verzameling van locaties die elkaar uitsluiten, maar ruimte kan veel abstracter zijn, het hoeft niet de exclusieve disjunctie van locaties te zijn, maar een gewone disjunctie. Een locatie kunnen we vergelijken met een kleur, een bal die ervaren wordt heeft altijd een kleur, maar de kleur hoeft niet relevant zijn. “Aanwezig zijn in de ruimte” kunnen we vergelijken met “bal zijn”. “Een gele bal zijn” kunnen we vergelijken met “aanwezig zijn op locatie L”. “Een rode bal zijn of een groene bal zijn of een blauwe bal zijn” is een exclusieve disjunctie. “Een bal zijn” is een impliciete gewone disjunctie, er is een keuzevrijheid van kleur, je had ook altijd een andere kleur kunnen nemen.

Als je ervan overtuigd bent dat locatie relevant moet zijn dan leid je daarvan af dat kwantum gedrag een klassieke snelheid moet hebben. Maar in alle experimenten blijkt dat dit niet zo is, kwantum gedrag wordt beperkt door willekeurige fluctuaties, door waarschijnlijkheid, door de onvermijdelijke onbekendheid van de volledige tralie, niet door de lichtsnelheid.

Laten we eens twee nieuwe situaties met elkaar vergelijken die je kan uitvoeren.

Ik vraag je enerzijds:

1. Neem een grote rode bal of neem een kleine rode bal.

Ik vraag je anderzijds:

2. Neem een rode bal.

Wat is het verschil?

In het eerste geval is het voor jou onduidelijk wat je mag doen omdat “groot” en “klein” relatief zijn, maar als er meerdere rode ballen liggen met verschillende grootte kan je hoe dan ook beslissen. In het tweede geval kan je een rode bal pakken, maar het is onzeker of we het eens zullen zijn of de kleur wel “rood” is (bijvoorbeeld: een van ons zou kleurenblind kunnen zijn).

De werkelijkheid en de onvermijdelijke communicatie ermee is altijd onzeker. In de praktijk kunnen we er ons bewust van zijn dat we misschien teveel onderscheidingen veronderstellen die situaties wederzijds uitsluitend maken, terwijl dat voor de communicatie niet relevant is. Misschien veronderstellen we geen keuzevrijheid te hebben alhoewel die wel beschikbaar is vanuit een ander standpunt. Communicatie vereist de creativiteit om onderscheidingen bij te voegen of weg te laten.