Een menselijke waarnemen zullen we beschouwen als een black box, dus als een autonoom transformerend systeem met input en output. De input gebeurt langs sensoren, de zintuigen. Hun fysische karakteristieken zijn zowel waardevol als beperkend. Ze zijn waardevol omdat ze de noodzakelijke sporen leveren die de constructie van de werkelijkheid mogelijk maken. Ze zijn beperkend omdat ze slechts voor een bepaalde interactie en binnen die interactie voor een beperkte frequentie en amplitude gevoelig zijn. Ze zullen dus een grote impact hebben op wat geanticipeerd kan worden, op de veranderingen die kunnen waargenomen worden dank zij het verschil met wat geanticipeerd werd, en dus de systeemgrenzen die hierdoor spontaan ontstaan.

Alle informatie die de hersenen verwerken wordt gegenereerd door zintuigen. Deze signalen zijn de input van de spontane transformatie, als zodanig een noodzakelijke voorwaarde en systeemgrens. De zintuigen zijn onze enige sensoren en enkel sensoren kunnen signalen opvangen van de context. Zij zijn zo vitaal dat, wanneer men de zintuigen volledig buiten werking zou stellen, de mens eerst gedesoriënteerd, en even later volledig gek zou worden. Die signalen worden prikkels of stimuli genoemd. Elk zintuig is gespecialiseerd in een bepaald soort prikkel. De prikkels komen zowel van buiten als van binnen het lichaam. Ook het gedeelte van de hersenschors (cortex) waarin de prikkels verwerkt worden is in een bepaalde verwerking gespecialiseerd. De tussenliggende kanalen zijn niet gespecialiseerd, zodanig dat ook andere soorten prikkels in deze kanalen soms tot visuele of auditieve indrukken kunnen leiden (druk op de oogbal, klop op het hoofd, suizende oren bij een oorontsteking, het onbestemde gewaarworden van sommige pijn is hier ook een uiting van). De eigen activiteiten worden door het handelen, de activiteit van actuatoren, de output van de transformatie, weer waarneembaar door de sensoren. Die stimuli worden geïnterpreteerd (en dus beïnvloed) door het zenuwstelsel en de hersenen en hierlangs zijn ze dus de basis voor verdere acties. Zo worden de veranderingen omgevormd tot informatie die weer aanleiding geeft tot veranderingen tot iets ontstaat dat voldoende stabiel is. Dat stabiele dat in het proces zelf ontstaat is dan de norm voor verdere waarnemingen.

Het is moeilijk om de zintuigen als losstaand van het waarnemen te behandelen. Eigenschappen die we dank zij de zintuigen aan gebeurtenissen kunnen toekennen (zoals kleur, textuur, geluid, ...) zijn altijd geïnterpreteerd door het waarnemen ervan in een bepaalde context. We zullen geconfronteerd worden met metingen aan kleuren, geluid en vibraties waarbij we niet zullen vergeten dat die telkens kleuren, geluid en vibraties zijn voor een actieve gebruiker die zich oriënteert met behulp van, en een bedoeling heeft met, een reëel product of proces in een reële context. Sensoriële patronen zijn zo sterk dat enkel met zeer nauwkeurig ontworpen experimenten de invloed van de sensor zelf kan aangetoond worden. De inherente werking van onze sensoren werd trouwens maar duidelijk wanneer we zelf andere sensoren gingen bouwen en onze eigen sensoren ermee konden vergelijken. Zo weten we pas sinds we zelf producten ontwerpen dat bijvoorbeeld fotografische filters, volumeknop van audio apparaten, samenstelling van parfums, samenstelling van specerijen in voedingswaren, ... niet lineair gevarieerd kunnen worden om een intuïtieve bediening mogelijk te maken: de relatie tussen een stuurbare variabele en het effect blijkt een exponentiële te zijn.

Voor hedendaagse productontwerpers zijn de volgende drie zintuigen de belangrijkste: zien, horen en voelen. Een studie van de mogelijkheden en beperkingen van deze sensoren is essentieel om te begrijpen hoe de verandering van de werkelijkheid (die bedoeld wordt door de ontwerper) door de betrokken stakeholders zal kunnen waargenomen worden.