Met vragenlijsten kan men informatie uitlokken bij de leden van een grote populatie. Men is wel niet zeker of alle vragen zullen beantwoord worden, en wat de reden kan zijn van niet beantwoorden maar men krijgt wel een respons van een grote steekproef uit de populatie. Achtergrond bij methodes uit het onderzoek in de sociologie vind men in het online boek van Trochim
Voorafgaand aan het opstellen van een vragenlijst komt dikwijls een interview met geselecteerde respondenten en/of informanten om de grondstof voor een vragenlijst te bekomen.
Aan de basis van elke vragenlijst ligt een bepaald model dat als volgt opgesteld wordt:
Theoretische variabelen zijn zelden rechtstreeks te meten. Bij het begrijpen van de opdracht zijn we daar al onmiddellijk mee geconfronteerd. We zullen dus op zoek moeten gaan naar meetbare variabelen, variabelen waarvoor een testmethode beschikbaar is. Een variabele is een eigenschap van een respondent. Deze variabele neemt voor elke respondent één waarde aan (bijvoorbeeld: de gebruiksvriendelijkheid van product x voor gebruiker y). Deze waarde kan nominaal zijn, ordinaal of interval.
Een indicator is een praktisch meetbare variabele (een geoperationaliseerde variabele) die de theoretische variabele kan representeren in de beschouwde situatie. Zo moet men bijvoorbeeld beslissen hoe de theoretische variabele "hanteerbaarheid" in een specifiek geval gemeten kan worden. Men kan hierbij op zoek gaan naar indicerende feiten en een methode zoeken om de feiten te observeren. Door zo te werken zal men het aantal mogelijke antwoorden sterk detailleren naar meerdere deelvariabelen.
Voorbeeld: een onderzoekseenheid kan een theoretische variabele zijn, een meetbare indicator is geoperationaliseerd als een soort waarneming en een score is een meetwaarde.
|
Waarneming 1 |
Waarneming 2 |
Waarneming 3 |
Waarneming 4 |
Variabele 1 |
score 1.1 |
score 1.2 |
score 1.3 |
score 1.4 |
Variabele 2 |
score 2.1 |
score 2.2 |
score 2.3 |
score 2.4 |
Vergelijk met de dimensies van de onderzoekseenheid
Een indicator geeft aanleiding tot de variabelen (scores) die werkelijk uit de vragenlijst kunnen afgeleid worden en die de basis zijn van de latere verwerking: de ruwe variabelen. Deel van de ruwe variabelen zijn ook: tijdstip van interview, plaats, naam van interviewer, respondent, geslacht, wel of geen derden aanwezig, enz...
In moeilijke situaties zal men zelfs in een vragenlijst toch zijn toevlucht nemen tot zelfbeschrijving door de respondent, of beschrijving van zijn gedragsintenties.
Elke indicator heeft zijn eigen onderliggend soort model (nominaal, ordinaal, enz…). Elke vraag kan op verschillende manier gesteld worden en zal hierdoor het mogelijke antwoord beïnvloeden (mensen zijn zich voortdurend aanpassende wezens).
Fieldcodering: men moet het voorbepaalde antwoord kiezen op het formulier dat het best met de situatie overeenkomt.
Zie dit ook in verband met de vraagvolgorde, denk aan de gewoonte van mensen om zich te laten beïnvloeden door herhaling (veel positieve antwoorden roepen nog meerdere positieve op). Zorg voor stimuli om de vragen goed te lezen (kies een aansprekende taal).
Gebruik van 'anders, namelijk...', 'geen mening', 'geen antwoord', 'niet van toepassing' om alle antwoorden minstens in een andere uitsluitende categorie te kunnen brengen.
Overweeg het gebruik van respondentkaarten als snelle mogelijkheid om in begeleide interviews een volgorde te weet te komen.
Houd rekening met de gevolgen wanneer mensen moeten kiezen tussen even of oneven aantal antwoordalternatieven.
Bijvoorbeeld, moet men kiezen én op volgorde plaatsen, kan men meerdere antwoorden geven, mag slechts één antwoord gegeven worden, welke antwoorden moeten zeker gegeven zijn om de lijst representatief te maken ...
Maak de vraag zo ondubbelzinnig mogelijk. Ga over naar meerdere vragen indien er twijfel kan zijn.
Als men erin slaagt naar hetzelfde op twee verschillende maar even valide manieren te peilen kan men een test uitvoeren op de kwaliteit van de antwoorden.
De volgorde van de vragen is gewoonlijk sterk afwijkend van de volgorde van de vragen zoals ze uit de modelbouw ontstonden.
Beperk het aantal vragen (hoe meer vragen, met hoe minder aandacht ze zullen beantwoord worden)
Houd rekening met de leercurve (geen moeilijke of zeer persoonlijke vragen, die dus inleving en contact vereisen, in het begin bijvoorbeeld).
Houd een psychologische lijn aan (inleving). De inleving (genoemd 'saillantie') kan toenemen in de loop van het proces, zodanig dat de antwoorden rijker kunnen worden naarmate ze later gesteld zijn. Dit kan nuttig zijn indien een nieuw referentiekader aangeboden wordt (nieuw product bijvoorbeeld) waarin men zich eerst moet inleven dank zij herkenbare details.
Eerdere vragen kunnen volgende vragen beïnvloeden doordat respondenten proberen consistent te zijn. Daarom bijvoorbeeld eerder algemene vragen in het begin (met het ruimste referentiekader).
Zorg voor overzicht, duidelijkheid, instructies voor invullen,...