"Not everything that counts can be counted, and not everything that can be counted counts." (Sign hanging in Einstein's office at Princeton)

Meten ligt niet zo voor de hand als ingenieurs dikwijls denken.

Voor onderzoek naar de voorkeuren van consumenten bijvoorbeeld is het niet zo evident dat je meet wat je wil meten. Is het zo dat we de consument gewoon maar naar zijn voorkeuren kunnen vragen? Kan de consument wel zijn voorkeuren uitspreken, of zelfs uitdrukken in een door ons opgestelde schaal (veel, matig, weinig,..., vaak, zelden, nooit,...)? Meten we met die uitspraken wel enkel voorkeuren, en niet een bepaalde voorlopig onbekende combinatie van houdingen?

Is de meting met andere woorden wel valide, meten we datgene dat we zeggen te meten?

Is de meting volledig? Zijn er met andere woorden geen elementen die van belang zijn en uitgesloten worden, niet onderscheiden worden?

Is die meting betrouwbaar, krijg ik met andere woorden gelijke uitkomsten bij situaties die in werkelijkheid gelijk zijn, en ongelijke bij situaties die in werkelijkheid verschillen?

Is de meting precies? Sluiten de gemeten intervallen elkaar inderdaad uit?

En eens we dan zover zijn, kunnen we dan eigenschappen van het numerieke stelsel als eigenschappen van de empirische werkelijkheid beschouwen (kunnen we scores optellen, en zegt die som iets over de werkelijkheid)?

Men kan op zeer veel manieren meten. Op niet alle metingen kunnen alle wiskundige operaties uitgevoerd worden. Wiskundige operaties halen extra informatie uit waarnemingen en de hoeveelheid informatie die in een meting beschikbaar is, is niet gelijk voor alle schalen. Men moet daarbij extra attent zijn op de beperkingen rond het gebruik van gecombineerde schalen waarbij een combinatie van verschillende schaaltypes optreedt. We onderscheiden minimaal volgende niveau's: (Stanley Smith Stevens: “On the Theory of Scales of Measurement” Science 1946, online beschikbaar).

Nominale metingen

Ordinale metingen

Interval metingen

Ratio meting