Ontwerpers kunnen altijd in een beperktere maar relevante context (dus vooraf, voor alle aspecten vastliggen) testen of de stakeholder het beoogde gedrag zal vertonen. Minimaal gebeurt dit door te communiceren met de stakeholder.

In werkelijkheid moet blijken of een hypothese van een bepaald gedrag in een bepaalde context wel ervaren kan worden. Om dit uit te voeren moet men in de veronderstelde vrijheid van keuze tussen verschillende aspecten, in die context dus, iets laten gebeuren. De werkelijkheid zal zichzelf immers organiseren binnen de opgelegde grenzen. Wat gebeurt zal altijd gebeuren in het momenteel grootste compatibele onderscheidingen universum. Hieruit kan blijken of en onder welke voorwaarden er wel degelijk een keuzevrijheid tussen de aspecten in dat universum kan ervaren worden (en dan “bestaat”). Het zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat blijkt dat telkens men beslist of kiest om aspect A te ervaren dat men dan ook aspect B ervaart en er dus geen keuzevrijheid blijkt te zijn, tenzij de keuzevrijheid tussen iets anders dan A en B.

In de taal van het haakformalisme:

Om zeker te kunnen zijn dat een universum van aspecten op de gekozen manier kan beperkt worden, moeten we de keuzevrijheid laten gebeuren, dus moeten we iets anders dan de keuzevrijheid ervaren. Dit is duidelijk een andere houding dan het kiezen zelf. Formeel: <<>>↔ X1X2X3 kan alleen maar gelden als geldt dat <<>>↔X1, zowel als <<>>↔X2 en <<>>↔X3, en zo zijn we zeker dat het universum tot deze drie aspecten kan beperkt worden.

We merken dus op dat, hoewel het voldoende is om één aspect van een keuzevrijheid te ervaren om de keuzevrijheid ervaren te maken, in het gebeuren alle aspecten moeten gebeuren.

Testen is het laten blijken van een vooraf gekozen convergentie en leidt altijd tot leren, tot toename van kennis en vaardigheden.