Het zijn niet de beschikbare meetmiddelen en de daaraan te grondslag liggende modellen die mogen bepalen welk model wel gebruikt wordt en welke parameter relevant is en dus gemeten wordt. Men moet op de eerste plaats goed bepalen wat er onderzocht moet worden en daaraan zijn waarnemingsmethode aanpassen. In volgorde volgen de vragen:

  1. Welke onzekerheden moeten weggewerkt worden en hoe precies?

  2. Welke metingen kunnen effectief uitgevoerd worden (zijn de gebeurtenissen te snel, te traag, te ver, te dichtbij, te groot, te klein voor directe observatie) en wat kan daar dan uit besloten worden?

  3. Hoe kunnen metingen vervolgens gecondenseerd worden (wat weglaten? deconstructie) om erin patronen te gaan ontdekken?

  4. Hoe kunnen ze bewaard worden (constructie).

  5. Hoe kunnen de resultaten voorgesteld worden (instructie)?

Op basis hiervan wordt dan een meetprogramma opgesteld.

Als voorbeeld geven we een aantal beslissingselementen (keuze, aanwijzing, gevolgen) voor de meetmiddelen uit de vier cellen in de rechter onderhoek:

Keuze

Vanuit ervaring

Vanuit een abstract model

Aanwijzing

Analyse hangt af van het soort gegevens

De meetmethode zal afhangen van de analyse die men wil uitvoeren

Gevolgen

Snelle uitvoering, trage analyse

Lange voorbereiding, automatische analyse

Temporeel

Relevant wanneer je niet weet wat of hoe iets gebeurt

Veel gegevens over een kleine steekproef

  • Video

  • Audio

  • Logboek

  • Open interview

  • Automatische registraties met geselecteerde sensoren

Lateraal

Relevant om grootteorde te leren kennen

Weinig gegevens over een grote steekproef

  • Foto

  • Beschrijving

  • Monster

  • Multiple choice vragenlijst

  • Teller

Merk op dat een meetprogramma normalerwijze zal evolueren van de linker onderhoek van de vier cellen (lateraal en vanuit de ervaring) naar de rechter bovenhoek (temporeel en vanuit een abstract model).