Kornalijn Groen
of
Het sprookje van de kanarievogel die
kende wat hij niet kon.
Er was eens een kanariepietje.
Het
pietje had de naam Jantje gekregen.
Toen zijn mama hem als
piepklein vogeltje verwaarloosde, was hij met veel zorg grootgebracht
door een toegewijd meisje. Hij had zijn kooitje om te eten en te
slapen, en hij bracht zijn dag door met het huis rond te wandelen. En
voor het meisje was het heel gemakkelijk dat Jantje nooit geleerd had
te vliegen.
Jantje leerde allerhande dingen. En het meisje bracht
hem steeds wat nieuws: spiegeltjes, schommeltjes, een verend en
kirrend kanariepopje, ... Elke avond vertelde ze een verhaal en
Jantje luisterde aandachtig. Dan herhaalde hij luidop het verhaal
voor zichzelf.
En elk avond zei het meisje dat zij zou zorgen dat
hij concerten zou kunnen geven en zou opgenomen worden door de
intelligentia.
Op een dag zei het meisje dat hij nu genoeg
wist en genoeg kon. Doch Jan geloofde haar niet. Hoe kan dan nu: "Als
jij weet dat ik genoeg weet en kan, dan weet en kan je meer dan
ik."
Jan ging zich dus verder bekwamen zoals hij zelf dacht
dat moest gebeuren.
Maar van het concerten geven kwam er dan niets
meer in huis.
"Kijk, Jan" zei zij: "Als je denkt
dat jij beter weet dan ik wat je nodig hebt om concerten te geven,
dan zie je het zelf maar!"
En Jan ging zijn leven
organiseren.
Nu mogen we niet vergeten dat Jan een slimme
kanarie was. Hij wist dus dat hij de mogelijkheid had te vliegen. En
hij wist heel goed dat hij hiervoor eigenlijk raad zou moeten vragen
aan de vogels. En hij wist dat er veel vogels zijn met veel
verschillende vliegstijlen. En hij wist dat zij hem tegen het kopje
zouden duwen en hem zouden tonen hoe hij kon springen en dat hij dan
maar zijn vleugels zou moeten openspreiden.
Maar ja, je begrijpt
ook wel dat Jan dit primitief vond van deze primitieve vogels. Het
lijkt plausibel dat je springt als je denkt te kunnen vliegen... maar
als je zoveel weet dan wéét je wat er dan allemaal
gebeurt: je stort naar beneden zoals elk object onder invloed van de
zwaartekracht (die eigenlijk maar een kromming is van de
ruimte-tijd), je spieren spannen zich en andere spieren ontspannen
zich, de myosine-hoofden van de dikke filamenten gaan in de spier een
nieuwe tijdelijke verbinding aan met de dunne actine-filamenten, je
spreidt je vleugels (nochtans is hun aerodynamisch functioneren nog
niet volledig opgehelderd), je beleeft een moment vol emotionele
geladenheid die significant correleert met ..., ... en wie zal Jan
vertellen dat dit niet allemaal geatrofiëerd is in hem?
Maar
er bestaan deskundigen waarbij hij te rade kan gaan, en zij zullen
hem alles vertellen. Zij zullen het in elk geval veel verantwoorder
doen dan die gewone volgels die hem tegen het kopje zouden duwen - en
wie weet, misschien van het balkon zouden stoten!
En vertel nu
niet dat heel die historie met die deskundigen flauwe kul is: Jan had
de verzekering gekregen van het meisje dat hij de mogelijkheid had
opgenomen te worden door de intelligentia; en daar moét je dat
doen.
Jan vindt dus dat hij die deskundigen moet bij elkaar
brengen.
Maar dat gààt zomaar niet. Je moet hen iets
bieden. Je moet hen betalen.
En nu (vergeet niet dat Jan zéér
slim is) weet hij heel goed dat enkel de dommeriken dat doen. Want
Jan ként de deskundigen.
Neem je een uil als psychiater
(uiteraard weet je dat je een alternatieve psychiater moet nemen,
want je behoort tot dié alternatieve high-society), dan weet
je dat hij dan zelf geen muizen meer kan vangen, maar ze laat vangen
door wezels. Hij moet die muizen betalen, waarin uiteraard de waarde
van de arbeidsuren van de wezels in verrekend is die ondertussen niet
kunnen ravotten en daarvoor moeten vergoed worden. Als je de uil
betaalt, dan betaal je onrechtstreeks de wezels en de fiscus die moet
mogelijk maken dat uilen en wezels samen kunnen werken, en elkaar
geen oorlog aandoen.
Dus zou Jan om geld te hebben, geld moeten
verdienen. Dat kan hij doen door geld te vragen voor zijn concerten.
Daarenboven zou hij niet alleen de uil moeten betalen, maar ook de
haas (professor doctor ingenieur in de stromingsmechanica van
autonoom bewegende lichamen), de siamese kat (deskundig op gebied van
het amortiseren van kinetische energie, en gespecialiseerd in de
regeling van functionele eenheden die in inherente intieme relatie
staan met het milieu), het konijn (doctor in de sociologie bekend
voor zijn theorie over het psycho-sociaal gedrag van vluchtenden),
enz... Dus allemaal ter zake bevoegde mensen die hem in de kunst van
het vliegen zullen begeleiden.
Jan zou dus veel concerten moeten
geven. En hij wéét dat dit enkel kan leiden tot
demotivatie en stress, hij wéét dat hij het zou gaan
verafschuwen nog concerten te geven. En Jan is niet dom!
Nu hij al
die deskundigen bij elkaar kan brengen, en al die dingen die die
deskundigen met zich meebrengen eigenlijk tot een hogere eenheid
brengt, kan hij dit toch niet alleen voor zichzelf doen. Hij moet
deze mogelijkheden ook aan anderen bieden. Die mogelijkheden zij niet
van hem, ze zijn van vele mensen: zij zijn de mogelijkheden van een
hele samenleving!
Hij gaat dus een vereniging beginnen, een
bedrijf of zoiets waarbij hij de samenwerking van al die deskundigen
kan verkopen (wat geld opbrengt, zodanig dat het betalingsprobleem
opgelost is!).
(Nog eens: Jan is slim. Hij weet dat wie die
diensten of die goederen die zij zullen verkopen koopt en consumeert,
eigenlijk dom is. En dit op dezelfde manier als hij dom zou geweest
zijn indien hij concerten zou moeten geven om die deskundigen te
betalen... maar ja, er zijn nu eenmaal verschillen tussen de wezens.
Alle wezens hebben specifieke mogelijkheden en behoeften, en die
liggen voortdurend anders ... dus...)
Meer nog: Jan is niet alleen
slim, hij is ook maatschappij-bewust. Hij weet dat winst maken
eigenlijk onrechtvaardig is. Waarom zou hij winst maken ten koste van
de deskundigen in zijn bedrijf. Hij heeft hen nodig en zij hebben hem
nodig. Iederéén moet gemotiveerd kunnen werken! Hij
heeft immers Marx begrepen en de linkse analyse. Het is veel beter de
winst terug in het bedrijf te steken. Het is veel beter de winst
rechtvaardig te verdelen en iedereen inspraak te geven in het beleid
(we wilden immers het betalingsprobleem van elkeen oplossen). Het is
zelfs beter een vereniging zonder winstoogmerken te beginnen (die
zelfs nog over allerhande voordelen beschikt).
Dus: de vzw
komt van de grond. met veel moeite weliswaar, want al het écht
nieuwe, alles wat wezenlijk verandering brengt in de maatschappij
moet moeizaam opgebouwd worden. (En eigenlijk: hoe meer weerstanden
de verandering oproept, hoe meer je ervan verzekerd bent dat het een
échte vernieuwing is.)
Jan houdt zich nu bezig met de
organisatie van de deskundigen. En omdat hij wéét
waarom het bedrijf gestart is, houdt hij zich ook bezig met de
propaganda (pardon, de verkoopspromotie). Hij gaat latente behoeften
wakker gaan maken bij potentiële klanten. "Want kijk,
vogels, kevers, ...: jullie kunnen vliegen! Zie dat toch eens! Hier
zijn deskundigen bij elkaar gebracht die jullie laten vliegen!"
(Of zij dat nu doen door vliegtuigen te maken, door rond vliegen te
publiceren, door groepstherapie, of door verlichting is eigenlijk
niet van belang.) "Eindelijk kunnen wij een definitie geven aan
het vliegen. Vliegen is eindelijk tot de mogelijkheden gaan
behoren!".
Jan wil uiteraard toch nog graag concerten geven,
want eigenlijk ligt hem dat. Hij heeft dus hulp nodig in de
organisatiestaf. Maar die hulp brengt tevens nieuwe mogelijkheden
aan. En Jan ziet die (hij is heel creatief), en hij kan die toch niet
ongebruikt laten liggen, hij moet ze toch aanbieden aan zovelen die
hierdoor juist een verlichting uit hun beslommernissen zullen
bereiken, of die zo tot een grotere creativiteit zullen in staat
zijn.
En hij gaat dit uitbouwen.
Concerten geven zit er dan
weer niet meer in ... maar wat zou dat ... de ouderdom heeft ook de
wijsheid met zich meegebracht, en die zegt dat je niet moet verlangen
wat je toch niet kunt bereiken (je moet je niet laten frustreren). En
de wijsheid zegt ook dat het eigenlijk de samenleving is die je die
mogelijkheden gegeven heeft die je nu hebt, en dat je dus zedelijk
verplicht bent iets voor die samenleving te doen. Enkel de pubers en
de adolescenten denken dat zijn alleen op de wereld kunnen staan. Wij
hebben echter allemaal een verantwoordelijkheid voor elkaar! En juist
in die verantwoordelijkheid worden wij gelouterd.
En met de
wijsheid is ook een dieper inzicht ontstaan.
Jan heeft aangetoond
dat al diegenen die voor waarden opkomen (klassieke of minder
klassieke, reactionaire of revolutionaire waarden) uiteindelijk één
ding gemeen hebben: het waardedenken. En het waardedenken is
één-dimensionaal: de gebeurtenissen worden immers op
één lijn gerangschikt naargelang ze meer of minder die
bepaalde waarde hebben. Jan heeft aangetoond dat de cultuur een
bepaalde keuze doet uit het universum van mogelijke ervaringen en een
paar ééndimensionale richtingen selecteert, waarmee zij
waarden tot deugden verklaart. Een cultuur blokkeert bepaalde
gewoonten en blijft deze herhalen. En daarin ligt juist de
informatieve impact van cultuur: die informatieëntropie maakt
allerhande dingen mogelijk die anders niet zouden gebeuren.
Jan
heeft aangetoond dat de reflectie symboliek nodig heeft: door het
hanteren van symbolen met hun innerlijke samenhang komen bepaalde
gevolgen aan het licht. Door de aard van de reflectie is het zelfs
heel duidelijk waarom en hoe deze nieuwe werkelijkheden ontstaan
zijn. Welke symbolen gehanteerd worden heeft weinig belang, als maar
hun innerlijke samenhang gevolgd wordt, als maar hun logica bepalend
is voor het gebruik.
Als je een taal hanteert, dan hoef je je te
houden aan de gebruikelijke zinsopbouw, als je ten minste nog met
aandacht wilt gevolgd worden. Als je je niet aan de gebruikelijke
zinsopbouw houdt, zal begrip wel mogelijk zijn, maar dat gebeurt dan
niet onder de bewuste aandacht. Als je de wiskundige symboliek
hanteert, als je een esoterische symboliek hanteert, kabbala,
metafysiek, theosofie, christelijke- of papoea-symboliek hanteert,
moet je je aan de innerlijke logica houden, de innerlijke
opeenvolging van symbolen, wil je op een van-zelf-sprekende manier
met aandacht gevolgd worden. En binnen deze traditie kan je nieuwe
dingen vinden en aanbrengen, maar je blijft binnen de traditie.
Naargelang deze traditie door zijn innerlijke wetmatigheden, de
werkelijke wetmatigheden kan volgen (en er coherent mee is), kom je
ook op nieuwe werkelijke dingen uit.
Nieuwe dingen kunnen zelfs
buiten elke traditie om, in jezelf ingebouwd worden. Maar dat is dan
de typische werkwijze van de meditatie of het onderbewustzijn. Door
zichzelf te laten 'wegzakken' in een toestand buiten de rechtstreekse
invloed (en dus controle) van de aandacht, kunnen nieuwe zaken 'naar
boven' komen waarvan je heel goed weet dat ze uit jouw werkelijkheid
komen. En je merkt dat je door dit proces ook veranderd bent. Wat wat
je nu anders waarneemt, benoem je ook op een andere manier, en wat je
anders benoemt, neem je ook anders waar. Hier spelen processen de
grootste rol en kunnen de bestaande symbolen onderling verwisseld
worden. Er wordt dan eigenlijk een nieuwe symboliek ontworpen, met
een voortdurend wisselende samenhang. In die symboliek druk je dan
uit hoe je zelf verandert.
Om dit proces te kunnen doorgeven in
een traditionele context, moet je echter die traditionele werkwijze
volgen. Maar doordat de traditie overstegen werd, wordt je er niet
meer door beperkt.
Jan heeft aangetoond dat de rol van de
traditie enkel ligt in het doorgeven van informatie. Of de informatie
nu nog van belang is, doet er niet toe: de informatie wordt
doorgegeven van zodra iemand de traditie respecteert. Indien de
informatie echter niet meer van belang is, en dus niet meer
'vanzelfsprekend' is, of 'alle zin' verloren heeft, dan vergroot de
kans dat de informatie juist door het handhaven van de traditie
hopeloos vertekend wordt. Dit kan geïllustreerd worden aan de
hand van het bekende fluisterspelletje: Iemand fluistert een zin in
het oor van zijn buurman. Op zijn beurt fluistert die dezelfde zin in
het oor van zijn gebuur verder in de kring. Als de zin doorheen de
hele kring terug de eerste bereikt, wordt vergeleken wat de
oorspronkelijke zin was. Indien iedereen de gewoonte had (de
traditie) goed te fluisteren, goed te luisteren, en enkel wat hij
hoort goed door te geven, zou het kanaal met een beschrijfbare
waarschijnlijkheid van informatiebehoud doorlopen worden. Maar dit
gebeurt niet. Alle mensen interpreteren eigenlijk, vertalen de
informatie in hun eigen traditie, herscheppen de binnenkomende
informatie. Niet alleen de ruis van het kanaal speelt mee (het
slechte fluisteren), maar ook een onbekende persoonlijke invloed die
soms zeer eigenaardige zinsveranderingen voor gevolg heeft en die
sneller voorkomen naarmate de eerste zin meer tot een jargon
behoorde.
Het zijn de gewoontes en de vanzelfsprekendheden die het
mogelijk maken informatie door te geven.
Nog een
voorbeeld.
Een goede vertaler beheerst de gewoontes en
vanzelfsprekendheden van twee verschillende talen (en dus ook
culturen). Vertaalt hij een roman naar een taal die in hetzelfde
cultuurgebied ligt, dan zal de informatie goed doorkomen. Vertaalt
hij een roman naar een ander cultuurgebied, dan heeft hij daar al
veel moeite mee, en zal niet kunnen nalaten kantbemerkingen aan te
tekenen als noodzakelijke brug-informatie.
Gedichten moeten
gewoonlijk herdicht worden.
Iemand die zich bezighoudt met de
vulgarisatie van hoog-gespecialiseerde gebieden staat voor dezelfde
herformuleringsproblemen.
Het zijn de gewoontes die toelaten dat
informatie doorgegeven wordt.
Nog een voorbeeld.
Stel dat
je een proces ontwerpt waar ergens een temperatuur moet gecontroleerd
worden. Om dit mogelijk te maken ga je een systeem met een goede
gewoonte uitzoeken: je kiest een stof die onder invloed van de
temperatuur uitzet, je kiest een bimetaal dat plooit omdat één
deel meer uitzet dan het andere deel. Je kunt dit omdat je zeker bent
dat die stof, dat dat bimetaal dat steeds zal doen, en steeds op
identieke wijze binnen het temperatuurinterval dat je wilt meten. En
omdat je het bimetaal omwille van juist die eigenschap nodig hebt ga
je zijn 'zijn' zoveel mogelijk vastleggen, en bescherm je hem tegen
corrosie, tegen afzetting van andere producten, tegen trillen enz...
Want je wil temperatuur controleren en je hebt een materiaal met een
goede gewoonte nodig. Dus alle andere eigenschappen worden tegenover
deze éne gewoonte geblokkeerd. Als wij wezens omwille van één
bepaalde gewoonte nodig hebben (de consumptiezucht bijvoorbeeld), dan
zullen wij alle andere tradities en gewoonten blokkeren (zoals we
voor het bimetaal delen om het te beschermen). Zo'n systeem, zo'n
supergewoonte is dwingend, dus tyranniek. Op dat ogenblik is gelijk
welke andere traditie revolutionair. Eén conservatisme roept
duizend revoluties wakker. En ... het 'gelijk welke' is gevaarlijk.
Dat is ook de reden waarom revoluties gewoonlijk een (noodzakelijke)
stap achteruit betekenen: zij zoeken op wat de geschiedenis in haar
haast heeft vergeten. Dat inzicht, vindt Jan, moet het fundament zijn
van de tolerantie.
Jan heeft zelfs aangetoond dat het feit dat
wij aangetrokken worden door de aarde, alleen maar een gewoonte is,
en dus informatief van belang. Als wij zouden zweven of vliegen, is
dat een totaal onverwacht gebeuren, het heeft een enorme
informatieïnhoud. En dat bewerkstelligen is de drijvende kracht
achter de evolutie.
Kortom: wij zouden alle vanzelfsprekendheden
als gewoonten moeten behandelen (wat ze eigenlijk wel zijn) en dan
zouden we de dingen kunnen veranderen.
Maar hier twijfelt Jan wel
want Jan heeft ook een theorie van de modellen helpen ontwikkelen. Nu
wéét Jan dat elk verlangen, elk doel, elk model slechts
voorlopig kan zijn, dat elk model zijn negatie inhoudt, dat elk model
terugkoppeling behoeft en dat men daaruit (juist nu het allemaal
verkeerd loopt met het milieu) niet de juiste gevolgen trekt.
Wat
er ook gebeurt, wat er ook verlangd wordt: in het gebeuren kan het
allemaal niet anders ... daarom is het goed dat de dingen gebeuren
zoals ze gebeuren. Maar daarom is het ook goed dat de dingen
veranderen en weer gebeuren. En met Alexander Pope (1688-1744) kan
hij zeggen:
All nature is but art, unknown to thee;
All chance,
direction, which thou canst not see.
All discord, harmony not
understood
All partial evil, universal good;
And, spite of
pride, in erring reason's spite.
One truth is clear - whatever is,
is right.
En hij her-taalt:
elk wezen is kunst in
onbekendheid
elk toeval is zin in zijn beslotenheid
elk
wanlied, harmonie die je niet bevroedt
elk stukje kwaad, in 't
universum goed.
maar spijts toch dwalende redelijkheid en alle
overmoed;
één waarheid blijft:
wat is, is
goed
Jan is oud geworden.
Jan heeft veel betekend in de
maatschappij. Hij heeft eindelijk een nieuwe richting ingeslagen, hij
heeft het bewustzijn verruimd. Hij heeft versnipperde specialismen in
een hogere eenheid kunnen samenbrengen, en heeft ze verzameld rond
het vliegen.
Velen hebben gevlogen en vliegen zoals Jan het
mogelijk gemaakt heeft.
En als hij rustig is en naar binnen
schouwt - en soms in zijn dromen - is het vliegen een springen in een
gat en dan in de lucht ('op eigen krachten') ergens naar toe gaan ...
neen, zo zou hij niet kunnen vliegen .... dat kan toch niet bestaan
... doordat wij nu samen hierrond bezig geweest zijn, hebben we
bewezen dat dat niet kan ... die ideeën zijn zo vertekend door
allerhande duistergeworden connotaties dat zij het échte
vliegen enkel in discrediet kunnen brengen.
Maar het gerucht
blijft hardnekkig de ronde doen dat in vroegere tijden de vogels, de
insecten, 'op eigen krachten' vlogen, maar wat dat betekent weet
niemand. Het is enkel een hardnekkige mythe die heeft moeten wijken
voor de realiteit. De mythe is ontmanteld om zijn ware oorsprong te
tonen: het collectieve onderbewuste dat in de wezens nog als een
voetspoor de evolutiestappen laat zien. Wie de mythe hoog houdt, weet
er niets over, want wat is 'op eigen krachten'? Dat kan enkel door
elk van ons afzonderlijk betekend worden, en moet in het doen
blijken. En door het werk van Jan en de zijnen is gebleken wat dit
doen eigenlijk wel is.
Moraal van het verhaal.
1. Het is
maar een sprookje handelend over een kanarievogel. Het heeft het
meisje als 'deus-ex-machina' nodig. Daarom is het niet te betrekken
op de realiteit. Het vermengt fictie en werkelijkheid.
2. Het
is geen goed sprookje. Want er is geen koning.
3. Dat is niet
waar: de koning is er wel; maar je moet hem tussen de regels
lezen.
4. Dat kan zijn, maar dan doet hij hooguit alsof zijn
neus bloedt.
5. Alee, alee, de fiscus is er toch!
6.
Neen, neen, dat is allemaal niet relevant. De Grote Winkler Prins
(helaas dateert de uitgave al van 1973!):
Sprookje: merendeels
kort volksverhaal, waarvan de inhoud, in tegenstelling tot die der
sage en legende, niet in verband staat met historische
gebeurtenissen, maar geheel tot het rijk der verbeelding behoort.
Sprookjes worden gekenmerkt door niet gefixeerde ruimte- en
tijdcategorieën, door het optreden van aan de fantasie
ontsproten wezens als reuzen, dwergen, feeën, heksen en
tovernaars, veel metamorfosen, stereotype intriges waarin het goede
uiteindelijk beloond wordt en het kwade gestraft. het Europese
volkssprookje is waarschijnlijk uit de Indische literatuur afkomstig
en pas na de kruistochten een zelfstandig genre geworden. In het
midden van de 14de eeuw werd een aantal opgenomen in de gesta
Romanorum; de eerste verzameling in de volkstaal was die van de
Italiaan Straparola (ca 1480 - ca 1557): Tredici piacevoli notti
(1550). In Frankrijk werden sprookjes bekend door de verzameling van
Charles Perrault, Contes de ma mère l'oye (1697). In 1704 -
1717 publiceerde Galland een Franse vertaling van de sedertdien
beroemde *Duizend-en-één-nacht. De eerste
wetenschappelijk samengestelde verzameling was Kinder- und
Hausmärchen (1812) van de gebroeders Grimm. Tijdens de romantiek
ontstond ook het cultuursprookje: fantastische, maar vooral poëtische
verhalen, waarin werkelijkheidsbepalende categorieën als tijd,
ruimte en causaliteit werden doorbroken om een irreële
droomsfeer te scheppen. Tieck, Brentano en later Hauff zijn de
opvallendste vertegenwoordigers van dit nieuwe genre. Schrijvers als
Mörike hebben een meer realistische opzet en de grootste van
alle sprookjesschrijvers, de Deen Hans Christian Andersen, combineert
realisme met een geheel eigen humor en poësie. In de
Nederlandstalige letterkunde werd het genre beoefend door o.a.
Couperus (Fidessa 1899), Godfried Bomans (Sprookjes, 1947) en Louis
Paul Boon, die in zijn Grimmige sprookjes voor verdorven kinderen
(1957) voor sardonische en erotische varianten op overbekende thema's
zorgde. De grondlegger van het eigenlijke sprookjesonderzoek was
Theodor Benfey (1859), die in zijn boek over het *Pancatantra (1859)
de Indische herkomst naging en het sprookje als een individuele
schepping beschouwde. Daartegenover verdedigde Andrew Lang de zgn.
ethnologische theorie, volgens welke de sprookjes bij verschillende
volken onafhankelijk van elkaar ontstaan zouden zijn; hun
overeenstemming in structuur en motieven zou dan uit overeenkomst van
mentaliteit te verklaren zijn. Tot een synthese probeerde rond 1910
de Finse School te komen; Kaarle Krohn volgde een
historisch-geografische methode door variantenmateriaal over de
gehele wereld te ordenen en daaruit een (Indische) oervorm te
herleiden. De Hongaar Albert Wesselski bracht (1931) een geheel
nieuwe opvatting in het geding, nl. dat het sprookje uitsluitend de
neerslag van literaire produkten zou zijn, een thans achterhaalde
theorie. De Zweed C.W. von Sydow keerde zich (1936) zowel tegen de
opvattingen van Benfey als tegen die van de Finse School; hij nam aan
dat Europa al voor de invasie van oosterse sprookjes een eigen
sprookjesliteratuur heeft bezeten en legde de nadruk op het nationale
karakter van het sprookje. Geheel nieuwe benaderingen van
sprookjesonderzoek ontstonden vanuit psychoanalytische en
structuralistische disciplines. Erich Fromm gaf in zijn The Forgotten
language (1952; Ned. vert.: Dromen, Sprookjes, Mythen, 1967)
verrassende analyses van psychologische achtergronden in b.v.
Roodkapje. De Structuralistische School baseert zich vooral op het
werk van de Russische morfoloog Vladimir Propp (Morfologiija Skaski,
1928; recente vertaling met commentaar: Morphologie du conte, 1970).
Hij demonstreerde hoe een zinvolle historisch-genetische studie
alleen maar mogelijk is door een uitputtende synchronische
beschrijving vooraf te laten gaan. Zijn geformaliseerde
verhaalfunkties-analyse is van groot belang geworden in het werk van
de etnoloog Claude Lévi-Strauss (Anthropologie structurale,
1958), die Indiaanse verhaalvormen tot basis nam voor zijn
cultuurbeschrijving. Ook de moderne verhaaltheorie (sinds A.J.
Greimas, Sémantique structurale, 1966) heeft veel aan het werk
van Propp te danken. Het belangrijkste werk dat zich bezighoudt met
structuuranalyse van het volkssprookje, is La morphologie des contes
populaires chez les Indiens nord-américains (1964) van Alain
Dundes.
7.
8. Het (heilige) getal 7 is het Lege. Daarom
bestaat er een 8: de transcendentie. Want:
Voor ik zen beoefende
wist ik dat een boom een boom is.
Toen ik zen ging beoefenen zag
ik dat een boom geen boom is.
Maar nu, in zen, is een boom een
boom.